Je kunt de landelijke politiek en de gemeentelijke politiek met elkaar vergelijken. Het college van B en W lijkt dan het meeste op:
A
de Tweede Kamer
B
het Parlement
C
de ministers
D
de Staatssecretarissen
1 / 19
suivant
Slide 1: Quiz
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4
Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Je kunt de landelijke politiek en de gemeentelijke politiek met elkaar vergelijken. Het college van B en W lijkt dan het meeste op:
A
de Tweede Kamer
B
het Parlement
C
de ministers
D
de Staatssecretarissen
Slide 1 - Quiz
Hoeveel Kamerleden zitten er in de Tweede Kamer?
A
75
B
100
C
150
D
175
Slide 2 - Quiz
Welke twee taken heeft het parlement? 1. Stemmen over wetsvoorstellen. 2. Ministers controleren. 3. Ministers en staatssecretarissen kiezen. 4. Wetten uitvoeren.
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
3 en 4
Slide 3 - Quiz
Wat is een staatssecretaris?
A
Een soort onderminister
B
Een minister met een eigen team van ambtenaren
C
Een lid van de Tweede Kamer
D
Een leider van het Kabinet
Slide 4 - Quiz
Waaruit bestaat het dagelijks bestuur van ons land?
A
De Tweede Kamer
B
De koning
C
De regering
D
De staatssecretarissen
Slide 5 - Quiz
In ………………. staan de inkomsten en uitgaven van ons land. Welke woorden zijn weggelaten?
A
Het regeerakkoord
B
de troonrede
C
de miljoenennota
D
de grondwet
Slide 6 - Quiz
Voordat een nieuwe regering begint met regeren, schrijft ze belangrijke afspraken in ………………… Welke woorden zijn hier weggelaten?
A
de grondwet
B
de miljoenennota
C
de troonrede
D
het regeerakkoord
Slide 7 - Quiz
In de grondwet staat onder andere dat je:
A
belasting moet betalen
B
Iemands telefoon mag afluisteren
C
mag spijbelen
D
verplicht bent om te stemmen
Slide 8 - Quiz
Er is in Nederland geen politieke partij die opkomt voor de belangen van:
A
jongeren
B
arme mensen
C
dieren
D
vijftigplussers
Slide 9 - Quiz
Wie veel presteert, mag ook veel verdienen. Deze uitspraak hoort vooral bij:
A
links
B
rechts
C
midden
D
zowel links als rechts
Slide 10 - Quiz
Passief kiesrecht betekent dat:
A
Politici over wetten stemmen
B
Maar weinig mensen gaan stemmen
C
Je bij verkiezingen mag gaan stemmen
D
Mensen bij verkiezingen op jou kunnen stemmen
Slide 11 - Quiz
Actief kiesrecht betekent dat iemand:
A
zich verkiesbaar stelt bij verkiezingen
B
een politieke partij mag oprichten
C
de standpunten van politieke partijen goed kent
D
bij verkiezingen mag stemmen
Slide 12 - Quiz
Er zijn veel wetten. In de ……………….. staan de belangrijkste rechten en plichten van burgers en de overheid. Welk woord is weggelaten?
A
mensenrechten
B
grondwet
C
rechtsstaat
D
parlementaire democratie
Slide 13 - Quiz
Eerst wordt er over een wetsvoorstel gestemd. Daarna wordt de wet door iemand anders uitgevoerd. Welk begrip hoort hier het meeste bij?
A
Democratie
B
Trias politica
C
Geheime verkiezingen
D
Grondwet
Slide 14 - Quiz
De overheid moet opkomen voor zwakkeren. Deze uitspraak hoort vooral bij:
A
links
B
rechts
C
midden
D
zowel links als rechts
Slide 15 - Quiz
De VVD is een voorbeeld van een:
A
rechtse partij
B
linkse partij
C
middenpartij
D
overheidspartij
Slide 16 - Quiz
Een rechtse politieke partij wil zo veel mogelijk …………………. voor de burgers. Welk woord of welke woorden kun je hier het beste invullen?