7.1 t/m 7.5 (gezamenlijk)

Herhaling hoofdstuk 7
Benodigheden
- Werkboek
- Pen, potlood
- Rekenmachine
- Laptop
LessonUp: 
JA!
Telefoons in de telefoontas!
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herhaling hoofdstuk 7
Benodigheden
- Werkboek
- Pen, potlood
- Rekenmachine
- Laptop
LessonUp: 
JA!
Telefoons in de telefoontas!

Slide 1 - Diapositive

Planning hoofdstuk 7
Week
Les 1:
Les 2:
Opmerking
13 (29 maart)
Uitleg en uitdelen PO
Verkort rooster
14 (5 april)
§7.1 Doornemen + Lessonup
§7.1 opdr. 1 t/m 12 maken + nakijken
ma vrij
15 (12 april)
§7.2 opdr. 13 t/m 26
§7.3 opdr. 27 t/m 33
16 (19 april)
§7.3 opdr. 27 t/m 33
§7.4 opdr. 43 t/m 46
Inleveren PO
Vakantie
19 (10 mei)
§7.5 opdr. 47 t/m 59
do en vrij 
20 (17 mei)
§7.5 opdr. 47 t/m 59
Formatieve toets (0x)
21 (24 mei)
Repetitie (3x)
ma vrij

Slide 2 - Diapositive


143 °C  = .... K 
1
Je weet in welke eenheden we temperatuur kunnen meten en je kunt deze in elkaar omrekenen.
L-
antwoord alleen getal!
hint

Slide 3 - Question ouverte


68 °F = ... °C 
antwoord alleen getal!
1
Je weet in welke eenheden we temperatuur kunnen meten en je kunt deze in elkaar omrekenen.
L-

Slide 4 - Question ouverte


2
Je kunt het verschil tussen temperatuur en warmte uitleggen.
L-
Wat is de juiste omschrijving voor het verschil tussen temperatuur en warmte?
A
warmte geeft aan hoeveel thermische energie er aanwezig is en temperatuur geeft aan hoeveel thermische energie er is doorgegeven
B
temperatuur geeft aan hoeveel thermische energie er aanwezig is en warmte geeft aan hoeveel thermische energie er is doorgegeven
C
tussen warmte en temperatuur zit geen verschil
D
dit weet ik gewoon niet

Slide 5 - Quiz


3
Je kunt verschillende manieren van temperatuur meten benoemen en uitleggen hoe het werkt. 
L-
Welke stelling is juist?
A. Een vloeistofthermometer bestaat uit een glazenbuis die meestal is gevuld met alcohol.
B. Een bimetaal thermometer meet een hogere temperatuur dan een vloeistofthermometer en bi-metaal betekend letterlijk: twee metalen.
A
Stelling A is juist en stelling B onjuist
B
Stelling A is onjuist en stelling B is juist
C
Stelling A en B zijn beide juist
D
Stelling A en B zijn beide onjuist

Slide 6 - Quiz

4
Je kunt de drie verschillende fasen benoemen, ook de notatie ervan.
L-
gas
vloeibaar
vast

Slide 7 - Question de remorquage


5
 Je weet wat de laagste temperatuur is, die mogelijk is. 
L-
Juist of onjuist?
Bij een temperatuur van 0 K (-273 °C) staan alle deeltjes op aarde helemaal stil.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

6
Je kunt de verschillende faseovergangen benoemen. 
L-
verdampen
condenseren
stollen
smelten
rijpen
sublimeren

Slide 9 - Question de remorquage

Wat is de fase van zilver bij een temperatuur van 1500 °C.
7
 Je kunt, door middel van het opzoeken van het kookpunt en het smeltpunt, de fase van een stof bepalen bij een gegeven temperatuur. 
L-
A
vast (s)
B
vloeibaar (l)
C
gas (g)

Slide 10 - Quiz


Wat is de fase van butaan bij een temperatuur van -50 °C?
7
 Je kunt, door middel van het opzoeken van het kookpunt en het smeltpunt, de fase van een stof bepalen bij een gegeven temperatuur. 
L-

Slide 11 - Question ouverte

Wat zijn de drie vormen van warmtetranssport?
8
Je kent de 3 vormen van warmtetransport en kunt van elk een voorbeeld geven.
L-

Slide 12 - Carte mentale


Noem een voorbeeld van 'stroming' als warmtetranssport.
8
Je kent de 3 vormen van warmtetransport en kunt van elk een voorbeeld geven.
L-

Slide 13 - Question ouverte

Sleep de juiste begrippen naar de juiste plek.
9
Je kunt het warmte transport in enkele situaties tekenen en uitleggen.
L-
stroming
straling
geleiding

Slide 14 - Question de remorquage


10
 Je kunt het begrip dichtheid koppelen aan de verschillende fasen van een stof.
L-
Wat is juist?
A
De dichtheid van een stof blijft in elke fase gelijk.
B
De dichtheid van een vaste stof is groter dan de dichtheid van een gas
C
De dichtheid van een gas is het grootste
D
De dichtheid van een vloeistof is kleiner dan de dichtheid van een gas

Slide 15 - Quiz


Een onbekende stof heeft een volume van 
30 cm3 en een massa van 54,6 gram. 
Welke vaste stof is dit? 
10
 Je kunt het begrip dichtheid koppelen aan de verschillende fasen van een stof.
L-

Slide 16 - Question ouverte

11
Je weet de regels van het tekenen van een grafiek en kan dit ook toepassen.
L-
juist
onjuist
De meetresultaten staan altijd op de verticale as.
De grootheden en de eenheden moeten bij de assen staan.
Bij metingen zitten er nooit scherpe hoeken in de lijn, een lijngrafiek is altijd vloeiend
Je hoeft niet altijd een grafiektitel te hebben.

Slide 17 - Question de remorquage

12
Je weet hoe je een tabel in een grafiek verwerkt.
L-
"om hier nu een vraag over te stellen kost veel tijd.... "

Slide 18 - Diapositive


Wat is de temperatuur op tijdstip 6 minuten?
13
Je kunt een grafiek aflezen.
L-
A
10 °C ± 1
B
14 °C ± 1
C
20°C ± 1
D
26 °C ± 1

Slide 19 - Quiz


Wat is de temperatuur op tijdstip 12 minuten?
14
Je kunt, bij een experiment, missende meetwaarden achterhalen door een grafiek te maken.
L-
A
40 °C ± 1
B
50 °C ± 1
C
55 °C ± 1
D
60 °C ± 1

Slide 20 - Quiz

15
Je kunt uitleggen hoe de verwarming in een huis geregeld is.
L-
thermostaat
pomp
radiator
CV ketel
leidingen

Slide 21 - Question de remorquage


Waarom moeten huizen van het gas af?
(oh ja, meerdere antwoorden zijn goed)
16
Je kunt vertellen waarom huizen van het gas af moeten.
L-
A
door de verbranding van aardgas stoten we CO2 uit, en dat versterkt de opwarming van de aarde.
B
we halen ons aardgas nu nog vooral uit Groningen, waar het oppompen leidt tot aardbevingen
C
het aardgas is heel erg duur
D
Nederland heeft een conflict met Rusland over aardgas

Slide 22 - Quiz


Welke stelling is juist?
A. Een radiator ontvangt zijn warme water altijd aan de bovenkant en zijn koude water verliest hij aan de onderkant
B. Warm water heeft een kleinere dichtheid dan koud water. Hierdoor gaat warm water bovenop koud water drijven.
17
Je kunt uitleggen hoe een radiator werkt. 
L-
A
Stelling A is juist en stelling B onjuist
B
Stelling A is onjuist en stelling B is juist
C
Stelling A en B zijn beide juist
D
Stelling A en B zijn beide onjuist

Slide 23 - Quiz


18
 Je kunt uitleggen hoe een elektriciteitscentrale werkt, daarbij kun je de verschillende onderdelen benoemen.
L-
In een elektriciteitscentrale wordt elektrische energie opgewekt.
In welk deel van de elektriciteitscentrale gebeurt dat?
A
in de generator
B
in de ketelinstallatie
C
in de transformator
D
in de turbine

Slide 24 - Quiz

Onderstaand schema is van een elektriciteitscentrale. Zet in het schema de juiste woorden bij de onderdelen. 
18
 Je kunt uitleggen hoe een elektriciteitscentrale werkt, daarbij kun je de verschillende onderdelen benoemen.
L-
Elektriciteit
Energiebron
Generator
Stoom
Turbine
Water
Vuur

Slide 25 - Question de remorquage

Wat vond je van deze les?

Slide 26 - Question ouverte

Waar moet jij nog mee aan de slag? (wat is jouw leerdoel)

Slide 27 - Question ouverte