§5 ontevredenheid in Europa

par 5 Ontevredenheid in Europa
Leerdoel: Waarom werden na de Eerste Wereldoorlog nieuwe politieke partijen met extreme ideeën populair?
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

par 5 Ontevredenheid in Europa
Leerdoel: Waarom werden na de Eerste Wereldoorlog nieuwe politieke partijen met extreme ideeën populair?

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Fascisme in Europa
  • 'Oplossing' voor de problemen na de Eerste Wereldoorlog

  • Populair in de jaren ’20 en ’30 van de 20e eeuw

  • Antwoord op slecht beleid van de democratische regeringen
  • Niet alleen in Italië of Duitsland (NSDAP) ook in Nederland (NSB)

Slide 3 - Diapositive


Fascisme

Fascisme is een politieke stroming, 
en wordt ook wel extreem-rechts genoemd

De naam komt van het voorwerp dat je hier ziet: een fasces
Dit voorwerp, een bijl met takken, stond symbool voor
de macht van de keizers in het Romeinse Rijk.

Slide 4 - Diapositive

Kenmerken van fascisme (1)
  • Fascisme is overal tegen (= anti): vooral dingen die vreemd zijn en andere culturen

  • Fascisme is anti-democratisch: het volk hoeft niet mee te praten

  • Er is één leider. Hij bepaalt wat goed is.

Slide 5 - Diapositive

Kenmerken van fascisme (2)

  • Fascisme is nationalistisch: de eigen staat/volk boven alles

  • Fascisme gaat uit van ongelijkheid tussen mensen: de hoogontwikkelden moeten de laagontwikkelden leiden. (Het recht van de sterkste: Sociaal-Darwinisme)


Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Communisme
  • Gelijkheid. Er zijn geen klassen meer.
  • Geen bezit. De staat verdeelt het bezit.
  • Iedereen verdient hetzelfde. Winst maken kan niet.

Slide 8 - Diapositive

Racisme is een onderdeel van fascisme
A
Juist
B
niet juist

Slide 9 - Quiz

In het communisme bepaalt de staat de economie, maar is er wel politieke vrijheid
A
Juist
B
Niet juist

Slide 10 - Quiz

Fascisme gaat net als communisme uit van gelijkheid
A
Juist
B
Niet juist

Slide 11 - Quiz

Een sterke leider hoort bij
A
Fascisme
B
communisme
C
Allebei
D
geen van beide

Slide 12 - Quiz

Maken werkboek paragraaf 4.5

Slide 13 - Diapositive