15 november - meer dan lezen

Welkom!

- Lezen
- Herhalen leesstrategieën 
- Herhalen woordraadstrategieën 
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom!

- Lezen
- Herhalen leesstrategieën 
- Herhalen woordraadstrategieën 

Slide 1 - Diapositive

Even herhalen...

Slide 2 - Diapositive

De leesstrategie waarbij je de titel, inleiding, tussenkopjes en bron leest en de plaatjes bekijkt, noemen we
A
globaal lezen
B
zoekend lezen
C
nauwkeurig lezen
D
oriënterend lezen

Slide 3 - Quiz

Het doel van oriënterend lezen is
A
voorkennis activeren
B
de betekenis van woorden achterhalen
C
weten wat de kernzinnen van de alinea's zijn
D
weten wat de hoofdgedachte van de tekst is

Slide 4 - Quiz

Leesstrategieën 
- orienterend lezen    doel: weten waar de tekst over gaat en voorkennis activeren
- globaal lezen.            doel: weten wat de deelonderwerpen zijn
- nauwkeurig lezen.   doel: tekstbegrip en hoofdgedachte vinden
- zoekend lezen.             doel: antwoord zoeken op een vraag die je hebt
- kritisch lezen.               doel: controleren of tekst objectief en betrouwbaar is

Slide 5 - Diapositive

Het tekstdoel waarbij je de lezer wilt overhalen, noemen we
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
amuseren

Slide 6 - Quiz

In een tekst waar argumenten staan, is het leesdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 7 - Quiz

In een tekst waar de schrijver de lezer iets wil uitleggen of wil leren, is het tekstdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 8 - Quiz

Leesdoelen
- informeren  
- activeren
- overtuigen
- amuseren

Slide 9 - Diapositive

De kenmerken die horen bij het onderwerp van een tekst, zijn:
A
een woord of paar woorden
B
een hele zin
C
vinden met orienterend lezen
D
staat meestal in het slot van de tekst

Slide 10 - Quiz

Juist of onjuist?
De hoofdgedachte is datgene wat de schrijver over het onderwerp wil zeggen.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Juist of onjuist?
De hoofdgedachte is altijd een hele zin
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz

Het onderwerp is wat de schrijver over de tekst wil zeggen
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

onderwerp
hoofdgedachte
vinden met orienterend lezen
vinden met nauwkeurig lezen
een woord of paar woorden
een hele zin
let op: geen vraagzin!
waar de tekst over gaat
wat de schrijver over het onderwerp wil vertellen
meestal eerste vraag in een toets
meestal laatste vraag in een toets

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

2 onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp:
- Lees de tekst oriënterend
- Geef een zo kort mogelijk antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?

Slide 16 - Diapositive

2 Onderwerp en hoofdgedachte
De hoofdgedachte is één volledige zin die het belangrijkste samenvat wat er in een tekst over het onderwerp gezegd wordt. 

De hoofdgedachte van een tekst is nooit een vraag

Slide 17 - Diapositive

2 Onderwerp en hoofdgedachte
Zo vind je de hoofdgedachte:
1. Lees de tekst precies
2. Kijk aan het begin en het eind van de tekst of de hoofdgedachte daar letterlijk staat. 

Anders:  wat is het belangrijkste wat er in de tekst over het onderwerp gezegd wordt?

Slide 18 - Diapositive

Maken opdracht 1 en 2

Slide 19 - Diapositive

De kernzin is de belangrijkste zin van de alinea
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin van de alinea.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

Kernzin, hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken: 
belangrijkste zaken in een tekst
vind je op voorkeursplaatsen (inleiding/slot)
Staat vaak in kernzin van een alinea. 

Slide 22 - Diapositive

Woordraadstrategieën

Slide 23 - Diapositive

Aan welke signaalwoorden herken je in een tekst voorbeelden?
A
Bijvoorbeeld, zoals, denk hierbij aan.
B
Ook, eveneens, hetzelfde
C
Eerst, hierna, vervolgens, tenslotte.
D
Als, indien, wanneer, mits, tenzij.

Slide 24 - Quiz

Woordraadstrategie: een voorbeeld zoeken
  • Soms staan er in een tekst voorbeelden om onbekende woorden uit te leggen. Je weet dan meteen wat de schrijver bedoelt.
  • Bij een voorbeeld vind je vaak de volgende woorden: bijvoorbeeld, zo is er..., zoals, denk maar aan..., neem, zo.
  • Ook een dubbele punt kan aangeven dat er voorbeelden volgen: 'zij houden van balsporten: voetbal, volleybal, korfbal.'


Slide 25 - Diapositive

Van welk woord wordt een voorbeeld genoemd:
Meisjes nemen vaak een beroep in de zorg, zoals verpleegster of verloskundige.
timer
0:30

Slide 26 - Question ouverte

Zoek de betekenis op van het woord etiquette en vul dat hieronder in.
timer
1:00

Slide 27 - Question ouverte

Maak een zin met voorbeelden waaruit blijkt wat etiquette betekent.
timer
2:00

Slide 28 - Question ouverte

Luister naar het filmpje en zoek de 4 trucjes om een woordbetekenis te vinden.

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

De vier woordraadstrategiën

Zoek naar een synoniem

Omschrijving van het woord

Voorbeeld

Tegenstelling

(Bekend woorddeel)

Slide 31 - Diapositive

Welke strategie wordt hier gebruikt?
Als je op jezelf woont, krijg je te maken met allerlei instanties, zoals verzekeringsmaatschappijen, banken en scholen.
A
synoniem
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
omschrijving

Slide 32 - Quiz

Vandaag heb ik amper tijd om boodschappen te doen, terwijl ik gisteren tijd over had.
A
tegenstelling
B
synoniem
C
omschrijving
D
voorbeeld

Slide 33 - Quiz

Maak de volgende opdrachten (in stilte!)


Meer dan lezen paragraaf 1 opdracht 5 en 6

Slide 34 - Diapositive