persoonlijk vnw en 3e naamval

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 2

Wiederholung

Seite 220 persoonlijk voornaamwoord 3 (Dativ)

Seite 223 de voorzetsels met de derde naamval 

Vertaal: van januari tot augustus

over twee weken

vertaal: vier jaar geleden

naar school

1. zu Schule
2. in die Schule
3. nach Schule

naar links

1. Zu links
2. Nach links
3. In links

naar Zwitserland (die Schweiz)

1. nach die Schweiz
2. zu die Schweiz
3. in die Schweiz
4. in Schweiz

Noem 3 vz en 3 pers vnw
van de 3e naamval in het Duits

Pers. vnw

ik, jij, hij, zij, wij, jullie, zij, u (als onderwerp, 1e naamval)

mij, me, jou je, u, hem haar, het ,ons, jullie, je, u ,hen, hun ,ze        (als lv en mv vorm voorkomen)

Ik heb haar dat gegeven.

Jullie geven het aan hem

♥lich Willkommen!

Programma

• Start
• Uitleg 3e naamval 
  


• Oefening boek 

Am Ende der Stunde:

• Ik weet welke persoonlijke voornaamwoorden bij de derde naamval horen. 
• Ik ken de voorzetsels met de derde naamval 

De  3e naamval

Ich schicke meinem Vater Blume. Ich schicke .... Blume

Ich habe es deiner  Freundin gesagt. Ich habe es ..... gesagt.

Welk zinsdeel is de 3e naamval?

Bij welke voorzetsels krijg ik de 3e naamval?

1. mit,nach,bei seit, von, zu ,aus
2. durch,für, ohne, um, bis entlang, gegen

       Vertaal de voorzetsels

bij

met

na, naar

van

uit

naar

bei

  mit

nach

von

aus

zu

Wanneer 3e naamval?

Wanneer?

-als het meewerkend voorwerp is

-als het vooraf gegaan wordt door de voorzetsels:

mit, nach, bei, seit, von, zu, aus

het meewerkend vw. (3e naamval)

Je kunt "aan" of "voor"

vóór het zinsdeel zetten.

bijv

Ik geef mijn moeder bloemen.

"mijn moeder" is het meew. vw

Je kunt zeggen "aan" mijn moeder.

ich

du

er

wir

Sie

Ihnen

uns

ihm

dir

mir

De  3e naamval

Ich schicke meinem Vater Blume. Ich schicke .... Blume

Ich habe es deiner  Freundin gesagt. Ich habe es ..... gesagt.

Ich gehe mit .... (hem) ins Kino

1. ihn
2. er
3. du
4. ihm

ich habe das mit ..... (hem) gemacht.

Ich komme gleich zu ....... (jou)

1. dir
2. dich
3. mir
4. du

Ich habe es bei ..... (jullie) zu Hause liegen lassen.

1. uns
2. sie
3. ihr
4. euch

Willst du dich zu (ons)
setzen?

„Ich bin gleich bei (jou)
“, sagte der Kellner zu den Gästen.

Aufgaben 

Ihr macht die Aufgaben: 

18, 19, 21, 22, 23, 24 

Fertig? --> Quizlet Test 66%

https://quizlet.com/_bd3nyu?x=1qqt&i=3wb3iu

noch mehr üben

Maak de zinnen!

verleden tijd oefenen

pers vnw oefenen

oefen met voorzetsels 3e

Aufgabe 25 und 26

Aufgabe 25:  Lees de berichten van Walter, Nicole en Maike. 

Probeer de antwoorden uit de tekst te halen. 

Aufgabe 26: Je gaat zinnen vertalen. Deze zinnen kun jij gebruiken om straks zelf een bericht te kunnen schrijven. Haal de vertalingen van de zinnen uit opdracht 25. 

Fertig? Laat eerst de zinnen controleren! Daarna aan de slag met opdracht 27 en 28

Hausaufgaben

Aufgaben 25 bis 28a

Lernen: Seite 220 persoonlijk voornaamwoord 3 (Dativ)

Seite 223 de voorzetsels met de derde naamval 

😒🙁😐🙂😃