Bezittelijk voornaamwoord 1

Bezittelijk voornaamwoord
Van wie is het?
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsISK

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Bezittelijk voornaamwoord
Van wie is het?

Slide 1 - Diapositive


Ik heb een boek.


Jij hebt een boek.




Het is mijn boek.


Het is jouw boek.



Slide 2 - Diapositive


Hij heeft een boek.


Zij heeft een boek.




Het is zijn boek.


Het is haar boek.



Slide 3 - Diapositive

Jij hebt een jas.
Het is ... jas.
A
mijn
B
jouw
C
jou
D
haar

Slide 4 - Quiz

Ik heb een ring.
Het is ... ring.
A
mijn
B
zijn
C
jouw
D
haar

Slide 5 - Quiz

Zij heeft een fiets.
Het is ... fiets.
A
mijn
B
jouw
C
zijn
D
haar

Slide 6 - Quiz

Hij heeft een hond.
Het is ... hond.
A
haar
B
zijn
C
mijn
D
jouw

Slide 7 - Quiz


Wij hebben een boek.

Jullie hebben een boek.

Zij hebben een boek.


Het is ons boek.

Het is jullie boek.

Het is hun boek.

Slide 8 - Diapositive

Let op bij wij / ons:

het-woord: ons

Wij hebben een boek
het boek
> Het is ons boek.



de-woord: onze

Wij hebben een hond.
de hond
> Het is onze hond.

Slide 9 - Diapositive

Jullie hebben een hond.
Het is ... hond.
A
jouw
B
haar
C
jullie
D
onze

Slide 10 - Quiz

Wij hebben een kat.
Het is ... kat.
A
onze
B
mijn
C
jullie
D
haar

Slide 11 - Quiz

Wij hebben een huis.
Het is ... huis.
A
zijn
B
jullie
C
haar
D
ons

Slide 12 - Quiz

Zij hebben een tuin.
Het is ... tuin.
A
hun
B
onze
C
zijn
D
jullie

Slide 13 - Quiz

enkelvoud 1 persoon

ik heb - mijn

jij hebt - jouw

hij heeft - zijn

zij heeft - haar
meervoud 2+ personen

wij hebben - ons/onze

jullie hebben - jullie

zij hebben - hun

Slide 14 - Diapositive

Deze pen is van jou.
Het is ... pen.
A
mijn
B
jouw
C
zijn
D
haar

Slide 15 - Quiz

Wij hebben een mooi lokaal.
Het is ... lokaal.
A
ons
B
onze
C
mijn
D
jullie

Slide 16 - Quiz

Ik heb een blauwe fiets.
Het is ... fiets.
A
jouw
B
mijn
C
haar
D
onze

Slide 17 - Quiz

Mijn zus en ik hebben een moeder.
Het is ... moeder.
.

A
haar
B
jullie
C
zijn
D
onze

Slide 18 - Quiz

Jij hebt een tas.
Het is ... tas.
A
jouw
B
haar
C
mijn
D
jullie

Slide 19 - Quiz

Zij heeft een auto.
Het is ... auto.
A
mijn
B
zijn
C
haar
D
onze

Slide 20 - Quiz

Zij hebben een auto.
Het is ... auto.
A
mijn
B
zijn
C
haar
D
hun

Slide 21 - Quiz

De buren hebben een mooie tuin.
Het is ... tuin.
A
zijn
B
hun
C
mijn
D
onze

Slide 22 - Quiz

Mijn vader heeft een vriend.
Hij is ... vriend.
A
haar
B
zijn
C
mijn
D
onze

Slide 23 - Quiz

Jullie hebben een lieve vader.
Hij is ... vader.
A
zijn
B
jullie
C
jouw
D
mijn

Slide 24 - Quiz

Mijn vriendin heeft een ring.
Het is ... ring.
A
haar
B
jouw
C
zijn
D
mijn

Slide 25 - Quiz

Mijn oom heeft een boot.
Het is ... boot.
A
haar
B
jullie
C
zijn
D
onze

Slide 26 - Quiz

Anna en ik hebben een leuke tante.
Het is ... tante.
A
mijn
B
jouw
C
onze
D
jullie

Slide 27 - Quiz

Ik heb een grote broer.
Hij is ... broer.
A
jouw
B
onze
C
zijn
D
mijn

Slide 28 - Quiz