Bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord
Van wie is het?
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsISK

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Bezittelijk voornaamwoord
Van wie is het?

Slide 1 - Diapositive

Ik heb een boek.
Het boek is van mij.

Jij hebt een boek.
Het boek is van jou.


Het is mijn boek.


Het is jouw boek.



Slide 2 - Diapositive

Hij heeft een boek.
Het boek is van hem.

Zij heeft een boek.
Het boek is van haar.


Het is zijn boek.


Het is haar boek.



Slide 3 - Diapositive

Wij hebben een boek.
Het boek is van ons.

Jullie hebben een boek.
Het boek is van jullie.

Zij hebben een boek.
Het boek is van hen.
Het is ons boek.


Het is jullie boek.


Het is hun boek.

Slide 4 - Diapositive

Let op bij wij / ons:

het-woord: ons

Wij hebben een boek
het boek
> Het is ons boek.



de-woord: onze

Wij hebben een hond.
de hond
> Het is onze hond.

Slide 5 - Diapositive

Deze pen is van jou.
Het is ... pen.
A
mijn
B
jouw
C
zijn
D
haar

Slide 6 - Quiz

Ik heb een broer.
Hij is ... broer.
A
jouw
B
onze
C
zijn
D
mijn

Slide 7 - Quiz

Wij hebben een kat.
Het is ... kat.
A
onze
B
mijn
C
jullie
D
haar

Slide 8 - Quiz

Deze fiets is van mij.
Het is ... fiets.
A
jouw
B
mijn
C
haar
D
onze

Slide 9 - Quiz

Zij heeft een auto.
Het is ... auto.
A
mijn
B
zijn
C
haar
D
onze

Slide 10 - Quiz

Zij hebben een tuin.
Het is ... tuin.
A
hun
B
onze
C
zijn
D
jullie

Slide 11 - Quiz

Wij hebben een huis.
Het is ... huis.
A
zijn
B
jullie
C
haar
D
ons

Slide 12 - Quiz

Die hond is van jullie.
Het is ... hond.
A
jouw
B
haar
C
jullie
D
onze

Slide 13 - Quiz

Mark heeft een vriend.
Het is ... vriend.
A
haar
B
zijn
C
mijn
D
onze

Slide 14 - Quiz

Mijn zus en ik hebben een moeder.
Het is ... moeder.
.

A
haar
B
jullie
C
zijn
D
onze

Slide 15 - Quiz

De buren hebben een mooie tuin.
Het is ... tuin.
A
zijn
B
hun
C
mijn
D
onze

Slide 16 - Quiz

Ik heb een vader.
Het is ... vader/
A
zijn
B
jullie
C
jouw
D
mijn

Slide 17 - Quiz

Jij hebt een tas.
Het is ... tas.
A
jouw
B
haar
C
mijn
D
jullie

Slide 18 - Quiz

Anna heeft een ring.
Het is ... ring.
A
haar
B
jouw
C
zijn
D
mijn

Slide 19 - Quiz

Mijn oom heeft een boot.
Het is ... boot.
A
haar
B
jullie
C
zijn
D
onze

Slide 20 - Quiz