mavo 2 - lezen en werkwoordspelling - 25 oktober

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1-3

M2H - lezen en spelling

M2H - toetsweek 13 november

Lezen (cursus 1):
- herhaling leerjaar 1;
- woordraadstrategieën
- alinea's en kernzinnen.

Spelling (cursus 7): 

- pvtt;

- pvvt, 

- vd.

Hoe leren? Heel veel oefenen!

Planning

• Leerdoelen
• Begrijpend lezen - samen
• Lezen in je leesboek
• Werkwoordspelling
• Leerdoelen checken

Leerdoelen les van vandaag

1. Ik kan een werkwoord vervoegen in de tegenwoordige tijd.

2. Ik kan een werkwoord vervoegen in de verleden tijd.

3. Ik kan een werkwoord vervoegen in de voltooide tijd

NT2/Nederlands als tweede taal

Ga naar blz. 88 en onderstreep in tekst 1 alle persoonsvormen.

PV = zin vragend maken en dan het eerste werkwoord.

Klaar? Maak opdracht 1 en 2.

Lezen in leesboek

Werkwoordspelling

Online verder werken (zorg dat je het na de herfstvakantie af hebt);

OF extra uitleg en daarna verder werken.

Maar eerst! Pak je laptop erbij en log in op LessonUp.

te(n) in de verleden tijd

de(n) in de verleden tijd

juichen

menen

voeren

kussen

leven

bouwen

hakken

boffen

Onderwerp		Onderwerp
Ik		Wij
Jij		Jullie
Hij, zij, het		Zij

Tegenwoordige tijd

Infinitief

Infinitief

Infinitief

Stam+t

Stam+t

Stam

We hebben de werkwoordspelling ......

We hebben deze les dus al hard....

Nu weet ik precies hoe dit werkwoord .... moet worden!

herhaalt

herhaald

gewerkt

gewerkd

gespelt

gespeld

gespeldt

Werkwoordspelling: Wat .........(weerhouden) je ervan om die som te maken?

1. weerhoud
2. weerhoudt
3. weerhield
4. weerhouden

Misconcepten:

b ik-vorm + t bij jij-vorm, terwijl het alleen ik-vorm moet zijn.

c zin niet goed lezen / tijd niet goed interpreteren.

d enkelvoud ipv meervoud (niet goed lezen?)

Werkwoordspelling: Wat .........(weerhouden) je broer ervan om die som te maken?

1. weerhoud
2. weerhoudt
3. weerhield
4. weerhouden

Misconcepten:

a ik-vorm toepassen om 'je' achter de persoonsvorm staat, terwijl je een bez. vnmw bij het onderwerp is.

c zin niet goed lezen / tijd niet goed interpreteren.

d enkelvoud ipv meervoud (niet goed lezen?)

Werkwoordspelling: Ik ..... (houden) vroeger niet zo van spruitjes.

1. houdt
2. hield
3. hielt
4. hielden

Misconcepten:

a = automatisch tegenwoordige tijd invullen, zonder naar signaalwoord van tijd te kijken.

c ik-vorm + t in vt (waar het tt moet zijn)

d meervoud ipv enkelvoud (niet goed lezen wie de persoon is (ow + pv)

Werkwoordspelling: Wij ..... (onderscheiden) ons in de les vorige week met onze extreem goed voorbereide presentatie.

1. onderscheiden
2. onderscheidden
3. onderschieden
4. onderscheidde

Misconcepten:

a niet gelet op signaalwoorden van verleden tijd OF ik vorm + den niet toepassen voor verleden tijd.

c sterk werkwoord maken waar het een zwak werkwoord is.

d. vergeten om -n toe te voegen. 

Voltooid deelwoord

1. Hij heeft gestund
2. Hij heeft gestundt
3. Hij heeft gestunt
4. Hij heeft gestuntt

Voltooid deelwoord

1. Zij heeft beloofd
2. Zij heeft belooft
3. Zij heeft beloofdt
4. Zij heeft beloovt

Werkwoordspelling

Online verder werken (zorg dat je het na de herfstvakantie af hebt);

OF extra uitleg en daarna verder werken.

Leerdoelen les van vandaag

1. Ik kan een werkwoord vervoegen in de tegenwoordige tijd.

2. Ik kan een werkwoord vervoegen in de verleden tijd.

3. Ik kan een werkwoord vervoegen in de voltooide tijd

Vragen maken

Lees de tekst oriënterend

1. Welke overeenkomsten hebben teksten 4 en 5?
2. Welke verschillen hebben teksten 4 en 5?
3. Wat is het onderwerp van teksten 4 en 5? Begin je antwoord met: Het onderwerp van teksten 4 en 5 .......................... (vul aan met jouw antwoord). 

Lees de tekst zoekend

4. Welke tekst is recenter (nieuwer)?

5. In alinea 5 staat 'Is dat schadelijk?' Wat bedoelden ze met dat? (tekst 4)

6. Wat gebeurt er met de blaas als die extreem vol is? (tekst 4)

7. Hoe veel milliliter plas je gemiddeld per keer? (tekst 4)

Vragen bespreken

Lees de tekst oriënterend

1. Welke overeenkomsten hebben teksten 4 en 5?
2. Welke verschillen hebben teksten 4 en 5?
3. Wat is het onderwerp van teksten 4 en 5? Begin je antwoord met: Het onderwerp van teksten 4 en 5 .......................... (vul aan met jouw antwoord). 

Lees de tekst zoekend

4. Welke tekst is recenter (nieuwer)?

5. In alinea 5 staat 'Is dat schadelijk?' Wat bedoelden ze met dat? (tekst 4)

6. Wat gebeurt er met de blaas als die extreem vol is? (tekst 4)

7. Hoe veel milliliter plas je gemiddeld per keer? (tekst 4)

Werkwoordspelling

Online verder werken (zorg dat je het na de herfstvakantie af hebt);

OF extra uitleg en daarna verder werken.

Maar eerst! Pak je laptop erbij en log in op LessonUp.

Leerdoelen - volgende keer

1. Ik kan leesstrategieën gebruiken om bepaalde informatie uit teksten te halen.

2. Ik kan de betekenis van onbekende woorden in een tekst achterhalen met woordraadstrategieën.

3. Ik kan de betekenis van een onbekend woord opzoeken in een woordenboek. 

4. Ik kan het onderwerp van een tekst bepalen en formuleren.

5. Ik kan de hoofdgedachte van een tekst bepalen en formuleren.

Maak de laatste vragen over teksten 1, 2 en 3 en lever deze in wanneer je klaar bent. 

Heb jij het leerdoel behaald?

Ik kan het onderwerp van een tekst bepalen en formuleren.

Heb jij het leerdoel behaald?
''Ik kan het onderwerp van een tekst bepalen en formuleren.''

😒🙁😐🙂😃

Voltooid deelwoord

1. Zij hebben de hele avond ... (dansen)
2. Elke keer raakt meneer Kok weer ... (verbazen)
3. Ryan en Rayan hebben nog niet zo veel geld ... (verdienen)
4. Haar zus heeft zich helemaal ... (opdoffen)
5. Hij heeft dat oude vrouwtje ... (beroven)