Modale hulpwerkewoorden 3L en 3M

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2,3

Modalverben (präsens)

Lesdoelen

1. Je weet wat modale werkwoorden zijn.
2. Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.
3. Je leert de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin. 
   

Was machen wir heute?

- Hausaufgaben besprechen

- Lesson up (Modalverben)

- Selbständig arbeiten

Die Hausaufgaben waren...

Kapitel 5:

Machen: 

Teil A 3,4 Teil B 5,6 Teil C 7,8,9 Seite 142 Übung 1

Welke soorten werkwoorden zijn er in het Duits?

• zwakke werkwoorden (bijv. wohnen - wohnte - gewohnt)
• sterke werkwoorden (bijv. laufen - lief - gelaufen) 
• onregelmatige werkwoorden (zoals: haben en sein)
• onregelmatige werkwoorden zoals de modale werkwoorden (6)

Wat is een modaal werkwoord?

Een modaal werkwoord  (Modalverb)

• staat samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
•  verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Heb je dat in het Nederlands ook?

Ja, kijk maar:

'hij eet' -> zegt iets over wat hij op het moment doet.

'hij wil eten' -> hier verandert het werkwoord 'willen' de betekenis van 'eten' en de zin: het is zijn wens iets te eten.

'hij kan eten' -> hier net zo: hij kan eten, maar moet niet.

'willen' en 'kunnen' zijn voorbeelden van modale werkwoorden.

Wat is er nu anders?

             zwak werkwoord:            modaal werkwoord 'können':

ich               wohn e                          ich                kann -

du                wohn st                         du                kann st

er/sie/es   wohn t                           er/sie/es    kann -

wir               wohn en                        wir                könn en

ihr                wohn t                            ihr                könn t

sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Modalverben Deutsch

• dürfen   (= mogen)
• können (= kunnen)
• mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van)
• müssen (= moeten als noodzaak)
• sollen  (= moeten als wens of bevel van een ander)
• wollen  (= willen)
• möchten (=graag willen) 
• (wissen = weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
  

Vergelijk de stamvorm en de uitgangen

Bij een modaal werkwoord in het Duits:

• Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
  
• Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang
  
  
• Meervoud gaat dus gewoon volgens "esttenten" en hoef je niet apart te leren 

Wat helpt je bij het leren?

• Bij 4 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud:
  - dürfen (= mogen, ik mag)   ->  ich darf
  - können (= kunnen, ik kan)   -> ich kann
  - müssen (= moeten, ik moet) -> ich muss
  - wollen (= willen, ik wil)  -> ich will
  

Wat helpt bij het leren?

Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden

dürfen - können - mögen - müssen - möchten - sollen - wollen - wissen

En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin,
bijvoorbeeld:
de klas moet mogelijk maar snel weg wezen
En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....

Maak nu een paar oefeningen,
vertaal:
hij kan

1. Er könne
2. Er kann
3. Er kannt
4. Er könnt

Vertaal:
jij mag

1. du darfst
2. du magst
3. du darf
4. du mag

Vertaal:
hij houdt van

Vertaal:
wij moeten weg (anders missen we de bus)

Vertaal:
jij weet

Vertaal:
wij weten

Vertaal:
hij mag

Vertaal:
Tom vindt ijs lekker.

Vertaal:
Jij kan goed Duits.

Vertaal:
Wij willen.

Vragen?

Kijk nog eens terug naar de lesdoelen:

In deze les leer je wat modale werkwoorden zijn.

Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.

Je leert de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin.

Heb je deze lesdoelen behaald?

1. Ja, ik snap het en kan modale werkwoorden vervoegen in een zin
2. Ja, ik snap het maar moet nog meer oefenen met vervoegen
3. Nee, ik snap het niet en zou graag meer uitleg willen
4. Nee, ik snap het niet maar ik red me zelf wel met de oefeningen en filmpjes

Hausaufgaben

• Kapitel 5:
  
• 
  
• Machen: 
• 
  
• Teil A 3,4 Teil B 5,6 Teil C 7,8,9 Seite 142 Übung 1