Comparisons 2


Unit 3: House Cup Challenge!
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon


Unit 3: House Cup Challenge!

Slide 1 - Diapositive

Vocabulary
Geef bij de volgende twee vragen het tegenovergestelde woord en maak daarmee een Engelse zin van ten minste 6 woorden. Uit de zin moet de betekenis duidelijk worden.
Voorbeeld: fast
The traffic is very slow today.

Slide 2 - Diapositive

expensive

Slide 3 - Question ouverte

mean

Slide 4 - Question ouverte

Comparisons: hoe goed ken je de regels?

Slide 5 - Diapositive

Hoe maak je de vergrotende en overtreffende trap bij woorden van 1 lettergreep? (kind, cheap)
A
more / most
B
-er / -est
C
-ier / -iest

Slide 6 - Quiz

Wanneer gebruik je "than"?
A
bij de vergrotende trap
B
bij de overtreffende trap

Slide 7 - Quiz

Correct the mistake:

Slide 8 - Question ouverte

Welk woordje zet je vóór de overtreffende trap?

Slide 9 - Question ouverte

De volgende comparison-oefeningen bevatten woordjes uit unit 3 die je moet vertalen. Lees goed en vul alles in wat nodig is om de zin af te maken.

Slide 10 - Diapositive

The mosquito is (het gevaarlijkste) _____ animal in the world.

Slide 11 - Question ouverte

This car is (sneller dan) ___ my brother's car.

Slide 12 - Question ouverte

Freddie Mercury was (de beste) ___ singer ever .

Slide 13 - Question ouverte

Bungeejumping was (enger dan) _____ I thought!

Slide 14 - Question ouverte

My watch is (duurder dan) _____ yours.

Slide 15 - Question ouverte

Present Simple vs Continuous
Hoe goed ken je de regels?

Slide 16 - Diapositive

Welke tijd is dit?
I am having lunch.
A
present simple
B
present continuous

Slide 17 - Quiz

Wat zijn de tegenwoordige tijdsvormen van "to be"?

I ___, you ___, she ___

Slide 18 - Question ouverte

Hoe maak je van dit woord de -ing vorm?

lie --> He is ______.

Slide 19 - Question ouverte

Bij welk signaalwoord gebruik je een present continuous?
A
every day
B
sometimes
C
always
D
at the moment

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

Present Continuous
Vertaal de volgende werkwoorden uit de woordenlijst van unit 3 en zet ze in de present continuous.

Slide 22 - Diapositive

I (reizen) _____ through Italy right now.

Slide 23 - Question ouverte

She (wachten) ______ for the bus.

Slide 24 - Question ouverte

We (verhuizen) ______ next month.

Slide 25 - Question ouverte

Present Simple of Continuous?
Vertaal de werkwoorden uit de woordenlijst van unit 3 en zet ze in de juiste tijd. Let goed op de signaalwoorden!

Slide 26 - Diapositive

Mary ____ (delen) her lunch with her best friend every day.

Slide 27 - Question ouverte

Can I call back? We _____ (bezoeken) my grandma at the moment.

Slide 28 - Question ouverte

Waiter: "_____ (you - genieten) your food?"

Slide 29 - Question ouverte

I _____ (niet herinneren) what she looks like.

Slide 30 - Question ouverte

Bryan and I always _____ (rijden) our bikes to school.

Slide 31 - Question ouverte