Adjectives

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Todays' Plan:

• Classroom instructions (15 min)
• Practice (15 min) 
• Study Irregular verbs (10 min)
• Goal:
• I can use adjectives
  and adverbs in a sentence

Adjectives

What are adjectives and how do you use them?

(bijvoegelijk naamwoord)

English sentences

• strict structure
• who, does, what, where, when 
• He watched a film at the hotel last weekend.
• voorbeelden op het bord. Steek je hand op als je een van de vormen kan invullen.

Zelfstandige naamwoorden 

(Nouns)

• adjectives passen alleen maar bij zelfstandige naamwoorden (nouns)
• zn = de, het of een ervoor zetten
• in het Engels: the, a, an.
• Welke woorden op het bord zijn zelfstandige naamwoorden?
• Steek je hand op als je er een kan aanwijzen.

Adjectives

Nouns

Adjectives and Nouns are married

• bijvoegelijke naamwoorden infiltreren de zinsopbouw
• who, does, what, where, when
• - adjective who - does, - adjective what, - adjective where, when. 
• who, what and where can have adjectives
• bedenk een bijvoegelijk naamwoord voor de woorden op het bord. Steek je hand op als je er een weet.

The teacher explains the grammar in the classroom.

The senses

Senses? 

Zintuigen

smaak, zien, horen, voelen, ruiken

Practice

This food smells ......

Your dress looks ......

These sheets feel ....

This music sounds  .....

Chocolate milk tastes ....

The senses

• To be, to appear, to seem.
• The 5 senses
• to look
• to feel
• to taste
• to sound
• to smell

Wanneer je deze woorden gebruikt komt het bijvoeglijk naamwoord er direct achteraan.

I am curious about that new film

He appears happy with the rain.

That man seems suspicious.

Oefenen op het bord. Steek je hand op als je een zin kan bedenken.

Uitzonderingen

• To be, to appear, to seem.

Wanneer je deze woorden gebruikt komt het bijvoeglijk naamwoord er direct achteraan.

I am curious about that new film

He appears happy with the rain.

That man seems suspicious.

Oefenen op het bord. Steek je hand op als je een zin kan bedenken.

What is an adverb?

Een 'adverb' (bijwoord) is een omschrijvend woord dat iets zegt over een 'verb'(werkwoord)  

bijvoorbeeld: I  can sing beautifully

Een adverb komt na het werkwoord

Hoe maak je een adverb?

door +ly te plakken
bijvoorbeeld:

That music is loud --> He is talking loudly

Please be quiet. --> and whisper quietly

Spellingsuitzonderingen!

• woord eindigt op -le  ->   -ly            terrible -> terribly  

• woord eindigt op medekl.+y    ->    -ily            easy -> easily  

• woord eindigt op -ic -> -ically            fantastic -> fantastically 

nog meer uitzonderingen 

Goed :        good – goodly    well 

hard :       hard – hardly     hard 

Snel :          fast – fastly     fast 

laag :          low– lowly     low 

lang :          long – longly     long

PRACTICE MAKES PERFECT

Wat doet een adjective?

1. zegt iets over een persoon
2. zegt iets over spullen
3. zegt iets over plaatsen
4. zegt iets over hoe je dingen doet

The ..1... car seems ..2...
Op welke plek komt "big"

1. 1
2. 2

adverbs zijn:

1. zelfstandige naamwoorden
2. bijvoeglijke naamwoorden
3. bijwoorden
4. werkwoorden

What does an adverb do?

1. Zegt iets over een werkwoord
2. Zegt iets over de persoon
3. Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
4. Zegt iets over de tijd

Adjectives and adverbs
She dances ......

1. wonderful
2. wonderfully

Adjectives and adverbs
She skates ....

1. fastly
2. fast

Adjectives and adverbs
Racehorses have to run really ....

1. quickly
2. quick

You can ... open the box.

1. easy
2. easily
3. easyly

He drives the car ...

1. carefully
2. careful

Jamie Oliver cooks ...

1. fantastic
2. fantasticly
3. fantastically

The ..1... building ..2...
Op welke plek komt "tall"

1. 1
2. 2

Which one is the adjective?

1. beautiful
2. well
3. normally
4. wonderfully

Madonna is a ... singer.

1. terribly
2. terrible

I think a Friesian horse is ...

1. beautiful
2. beautifully

Vul een adjective in dat past
A McClaren F1 car is very ....

Marvel movies are ......

The teacher gives ..... instructions.

This is a ...... painting.

Your .... dog bit me!

My father drives a ...... car

adjective

Chapter 3

Extra oefeningen

online