Examenstrategie 6: Woordenboeken

Examenstrategie 6: 
Woordenboeken
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Examenstrategie 6: 
Woordenboeken

Slide 1 - Diapositive

Waarom is het gebruiken van een woordenboek een examenstrategie?

Slide 2 - Diapositive

1. We couldn't _____ (voorkomen) the disaster from
happening.
2. A horrible disaster _____ (voorkomen) last night!
3. She has a beautiful _____ (voorkomen)
A
1. appearance, 2. prevent, 3. occured
B
1. prevent, 2. occured, 3. appearance
C
1. occured, 2. prevent, 3. appearance
D
1. appearance, 2. occured, 3. prevent

Slide 3 - Quiz

1. The interview was being ______ (opgenomen).
2. My sister was _____ (opgenomen) to the hospital.
3. All of the data will be _____ (opgenomen) in the
report.
A
1. admitted, 2. recorded, 3. taken up
B
1. taken up, 2. recorded, 3. admitted
C
1. recorded, 2. admitted, 3. taken up
D
1. recorded, 2. taken up, 3. admitted

Slide 4 - Quiz

1. Make sure to leave some room on your ____ (blad).
2. My father works for that new ____ (blad).
3. A _____ (blad) of the tree in front of the house
landed right on the saddle of my bike.
A
1. magazine, 2. sheet, 3. leaf
B
1. leaf, 2. sheet, 3. magazine
C
1. leaf, 2. sheet, 3. magazine
D
1. sheet, 2. magazine, 3. leaf

Slide 5 - Quiz

1. My uncle is _____ (bekend) for his magic tricks.
2. Doesn't this song sound _____ (bekend) to you?
3. The murderer _____ (bekend) that he had
commited the crime.
A
1. familiar, 2. well known, 3. admitted
B
1. well known, 2. familiar, 3. admitted
C
1. admitted, 2. familiar, 3. well known
D
1. familiar, 2. admitted, 3. well known

Slide 6 - Quiz

1. This quotation ____ (slaat op) the author's experiences in
high school.
2. Your computer automatically ____ (slaat op) files.
3. A big company _____ (slaat op) products in a warehouse.
A
1. refers to, 2. saves, 3. stores
B
1. saves, 2. refers to, 3. stores
C
1. stores, 2. refers to, 3. saves
D
1. stores, 2. saves, 3. refers to

Slide 7 - Quiz

Woordenboeken E-N:
- Bedenk voor jezelf: is dit woord noodzakelijk om op te zoeken
   (tijdsdruk). Zoek woorden uit vragen altijd op, maar zoek 
   alleen de woorden uit de tekst op waar een vraag naar 
   refereert. 
- Probeer het woord eerst te raden op basis van context. 
- Let op voorvoegsels (un/im/in) en achtervoegsles (-ly/-ed) 
   die een woordsoort of positief/negatief aangeven. 

Slide 8 - Diapositive

Algemene tips:
- Oefening baart kunst: daarom gebruiken we woordenboeken 
   ook nu al bij toetsen.

- Zoek altijd de eenvoudigste vorm (investigating > investigate)
   en eventueel zonder voor/achtervoegsels (bijv. als impossible
   er niet instaat, zoek dan possible)

Slide 9 - Diapositive

Algemene tips:
- Let op woorden die lijken op Nederlandse woorden, bijv. 
   eventually = niet eventueel, maar uiteindelijk. 

- Let op woorden die een combinatie vormen: 
           - Look = kijken 
           - Look up = omhoog kijken / opzoeken 

Slide 10 - Diapositive

Kijk altijd naar alle betekenissen:

Slide 11 - Diapositive