kahoot 12

Wat zijn voorbeelden van releasing hormonen?
A
GH en GIH
B
CRH en TRH
C
GnRH en LTH-IG
D
ADH en FSH
1 / 23
suivant
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare school

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Wat zijn voorbeelden van releasing hormonen?
A
GH en GIH
B
CRH en TRH
C
GnRH en LTH-IG
D
ADH en FSH

Slide 1 - Quiz

Hoe werken releasing hormonen (RH)?
A
Ze binden aan een receptor op het celmembraan met als gevolg een actie van de cel
B
Ze werken als hulpstoffen, die hun buurcellen tot actie prikkelen.
C
Ze binden dan aan een receptor in het cytoplasma. Het gevormde complex heeft effect op het DNA.
D
Ze stimuleren de hypothalamus tot afgifte van neurohormonen.

Slide 2 - Quiz

Welke stoffen maakt de hypofyse-achterkwab aan?
A
ADH en oxytocine
B
FSH en LH
C
Oestradiol
D
Geen

Slide 3 - Quiz

Is dit een voorbeeld van een regelkring met positieve of negatieve terugkoppeling?
A
Positieve terugkoppeling
B
Negatieve terugkoppeling

Slide 4 - Quiz

De FSH-spiegel in het bloed wordt gereguleerd d.m.v.
A
Positieve terugkoppeling
B
Negatieve terugkoppeling

Slide 5 - Quiz

Testosteron zorgt voor terugkoppeling. Welke terugkoppeling is dit en waarom?
A
Positieve terugkoppeling Testosteron stimuleert de hypofyse
B
Negatieve terugkoppeling Testosteron remt de productie van LH
C
Negatieve terugkoppeling Testosteron zorgt ervoor dat er minder zaadcellen worden geproduceerd
D
Negatieve terugkoppeling Testosteron remt de productie van FSH en LH

Slide 6 - Quiz

In welk orgaan worden 'releasing factors' gemaakt?
A
Hypothalamus
B
Hypofyse
C
Doelorgaan
D
Hypothalamus en hypofyse

Slide 7 - Quiz

D.m.v. welk hormoon stimuleert de hypothalamus de hypofyse om FSH en LH af te geven in het bloed?
A
Corpus luteum
B
Aldosteron
C
Gonadotrofine releasing hormoon (GnRH)
D
Oestrogeen

Slide 8 - Quiz

Hormonen worden gemaakt door:
A
endocriene klieren
B
exocriene klieren
C
beide soorten klieren

Slide 9 - Quiz

Wat doen exocriene klieren?
A
Deze geven hun stoffen af aan de bloedbaan
B
Deze geven hun stoffen af aan het zenuwstelsel
C
Deze geven hun stoffen af aan een lichaamsholte
D
Alle antwoorden zijn fout

Slide 10 - Quiz

Welke stelling is onjuist
A
Hormonen worden vervoerd via het bloed
B
Hormonen komen overal in het lichaam bij vrijwel elke cel
C
Alleen de cellen waar het hormoon voor bedoeld is reageert op het hormoon
D
Elke cel heeft een type receptor waarmee hij het signaal van verschillende hormonen kan ontvangen

Slide 11 - Quiz

Als je naar dit plaatje kijkt, wat kan je dan concluderen over de locatie van de productie van hormonen en de locatie van de afgifte?
Hier wordt ADH en Oxytocine geproduceerd
Hier wordt ADH en Oxytocine aan het bloed afgegeven

Slide 12 - Question de remorquage

Waar in je lichaam wordt het 'besluit' genomen om meer of minder hormoon te maken?
A
In de hormoonklieren
B
In de grote hersenen
C
In de hersenstam
D
In de hypothalamus

Slide 13 - Quiz

ENDOCRIEN
EXOCRIEN

Slide 14 - Question de remorquage

klierzakje 
klierblaasje 
haarvaten
afvoerbuis
trosvormig
speeksel
hormonen

Slide 15 - Question de remorquage

klierproduct exocriene klieren
klierproduct endocriene klieren
talg 
darmsap
alvleessap
adrenaline
oestrogeen

Slide 16 - Question de remorquage

Wat doen endocriene klieren?
A
Deze geven hun stoffen af aan de bloedbaan
B
Deze geven hun stoffen af aan het zenuwstelsel
C
Deze geven hun stoffen af aan een lichaamsholte
D
Alle antwoorden zijn fout

Slide 17 - Quiz

Hoe werken eiwithormonen?
A
Ze binden aan een receptor op het celmembraan met als gevolg een actie van de cel
B
Om binnen te komen en te binden aan een receptor in het cytoplasma, binden ze aan een transporteiwit
C
Ze binden dan aan een receptor in het cytoplasma. Het gevormde complex heeft effect op het DNA.
D
Ze stimuleren de hypothalamus tot afgifte van neurohormonen.

Slide 18 - Quiz

Hoe werken tyrosinehormonen?
A
Ze binden aan een receptor op het celmembraan met als gevolg een actie van de cel
B
Ze werken als hulpstoffen, die hun buurcellen tot actie prikkelen.
C
Ze binden dan aan een receptor in het cytoplasma. Het gevormde complex heeft effect op het DNA.
D
Om binnen te komen en te binden aan een receptor in het cytoplasma, binden ze aan een transporteiwit

Slide 19 - Quiz

Hoe werken steroidhormonen?
A
Ze binden aan een receptor op het celmembraan met als gevolg een actie van de cel
B
Ze werken als hulpstoffen, die hun buurcellen tot actie prikkelen.
C
Ze binden dan aan een receptor in het cytoplasma. Het gevormde complex heeft effect op het DNA.
D
Ze stimuleren de hypothalamus tot afgifte van neurohormonen.

Slide 20 - Quiz

Hoe werken releasing hormonen (RH)?
A
Ze binden aan een receptor op het celmembraan met als gevolg een actie van de cel
B
Ze werken als hulpstoffen, die hun buurcellen tot actie prikkelen.
C
Ze binden dan aan een receptor in het cytoplasma. Het gevormde complex heeft effect op het DNA.
D
Ze stimuleren de hypothalamus tot afgifte van neurohormonen.

Slide 21 - Quiz

Welk soort hormoon is hydrofoob? (dus passeert het celmembraan)
A
Peptidehormoon
B
Tyrosinehormoon
C
Steroïdhormoon
D
Aminehormoon

Slide 22 - Quiz

Hoe zorgen de hormonen testosteron en insuline voor een reactie in de cel. Binden ze aan het celmembraan of gaan ze door het celmembraan
A
T aan celmembraan I aan celmembraan
B
T aan celmembraan I door celmembraan
C
T door celmembraan I aan celmembraan
D
T door celmembraan I door celmembraan

Slide 23 - Quiz