06. Thema 1, week 2 Les 7 het werkwoordelijk gezegde

Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
1 / 29
suivant
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 1 - Quiz

Wat is het werkwoord in de zin?
Wij begrijpen de opdracht niet.

Slide 2 - Question ouverte

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 3 - Quiz

De persoonsvorm =
Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 4 - Quiz

PERSOONSVORM VINDEN
MIJN OMA BAKT KOEKJES.

STEL EEN VRAAG EN GEBRUIK ALLE WOORDEN UIT DE ZIJN.
BAKT MIJN OMA KOEKJES?

HET WERKWOORD DAT NU VOORAAN STAAT IS DE PERSOONSVORM.

HET WERKWOORD DAT NU VOORAAN STAAT IS DE PERSOONSVORM

Slide 5 - Diapositive

Persoonsvorm vinden
Je begint eerst met de persoonsvorm in een zin vinden. De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden. 

Manier 1:   Vraagproef
Manier 2:  Getalproef - Wanneer je de zin verandert van aantal, verandert de persoonsvorm mee. 
Manier 3:  Tijdproef - Zet de zin in een andere tijd en de persoonsvorm verandert dan ook.

Slide 6 - Diapositive

Wat is in deze zin de persoonsvorm?

Jonas wil een appel eten.
A
Jonas
B
wil
C
appel
D
eten

Slide 7 - Quiz

lesdoel
Ik leer wat het werkwoordelijk gezegde is en ik kan straks het gezegde vinden in een zin.


Werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in een zin, ook de persoonsvorm

Slide 8 - Diapositive

Het gezegde 

Het gezegde bestaat dus uit alle werkwoorden in de zin,
dus ook de persoonsvorm.

Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.





Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Slide 12 - Diapositive

Wat is het werkwoordelijke gezegde in de zin?

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Diapositive

Wat is het gezegde?
A
Alle werkwoorden in de zin, ook de persoonsvorm
B
Alle zelfstandig naamwoorden in de zin
C
Alle lidwoorden in de zin
D
Alle woorden in de zin

Slide 15 - Quiz

Juf doet het voor

Slide 16 - Diapositive

Wat is het gezegde?

Slide 17 - Question ouverte


In deze zin staan twee werkwoorden.
Het gezegde is dus: ... ....

Slide 18 - Question ouverte

Wat is het gezegde?

Slide 19 - Question ouverte

Wat is het gezegde?

Slide 20 - Question ouverte

Wat is het gezegde?
Ik heb een pizza gegeten.
A
Ik
B
heb
C
een pizza
D
heb gegeten

Slide 21 - Quiz

Wat is het gezegde?
Ik fiets naar de supermarkt.
A
fiets
B
ik
C
naar
D
supermarkt

Slide 22 - Quiz

Wat is het gezegde?

Ik heb vandaag gelopen.
A
Ik
B
heb
C
gelopen
D
heb gelopen

Slide 23 - Quiz

Wat is het gezegde?
Ik ben naar de supermarkt gefietst.
A
ik
B
ben
C
gefietst
D
ben gefietst

Slide 24 - Quiz


In deze zin staan twee werkwoorden.
Het gezegde is dus: ... ....

Slide 25 - Question ouverte

Wat is het gezegde?

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Diapositive

AAN HET WERK
 Thema 1, week 2, Les 7

vanaf OPDRACHT 1 L
alle opdrachten
10 x PLUSSEN

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Lien