,

WRE 2TN - Cursus Spelling - §4 Bijvoeglijk naamwoord

Leg je materiaal klaar op tafel (boek en schrift)
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§4/5 Bijvoeglijk naamwoord
Voordat we beginnen:
WELKOM 2TN
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Leg je materiaal klaar op tafel (boek en schrift)
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§4/5 Bijvoeglijk naamwoord
Voordat we beginnen:
WELKOM 2TN

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 7 - Spelling
1. Lesdoelen
2. Herhalingsvragen: hoofdletters en komma
3. Uitleg: bijvoeglijk naamwoord
4. Samen oefenen
5. Zelfstandig aan het werk
6. Lesdoelcheck + afronden 

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

  • Je leert wat bijvoeglijke naamwoorden zijn;
  • Je leert bijvoeglijke naamwoorden spellen;
  • Je hebt 10 minuten in stilte voor jezelf gewerkt.
Lesdoelen

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Zet de komma op de juiste plek.

Terwijl ik nog in bed lig staat mijn moeder al de was te strijken

Slide 5 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar hoort de komma?
Voor Nederlands heb ik een boek schrift en pen nodig.

Slide 6 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is goed geschreven?
A
Deze Winter sneeuwt het veel.
B
Deze winter sneeuwt het veel.

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is goed geschreven?
A
Mevrouw van Velzen
B
Mevrouw Van Velzen

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is goed geschreven?
A
Ik woon in Noord-Brabant
B
Ik woon in noord-Brabant

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Waar staat de komma op de juiste plek?
A
In mijn koelkast liggen appels, yoghurt, kaas en jam.
B
In mijn, koelkast, liggen, appels, yoghurt kaas en jam.
C
In mijn koelkast, liggen, appels yoghurt kaas en jam.
D
In mijn koelkast liggen, appels yoghurt kaas en jam.

Slide 10 - Quiz

Antwoord A: in mijn koelkast liggen appels, yoghurt, kaas en jam.

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Op mijn fruitschaal liggen avocado's, appels, peren en ananas.
B
Op mijn fruitschaal, liggen avocado's appels peren en ananas.
C
Op mijn fruitschaal, liggen, avocado's, appels, peren en ananas.
D
Op mijn, fruitschaal liggen, avocado's, appels peren en ananas.

Slide 11 - Quiz

Antwoord A: op mijn fruitschaal liggen avocado's, appels, peren en ananas.

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Ik, wil graag meedoen maar, ik heb hoofdpijn.
B
Ik wil graag meedoen maar, ik heb hoofdpijn.
C
Ik wilde graag meedoen, maar ik heb hoofdpijn.
D
Ik wil, graag meedoen, maar, ik heb, hoofdpijn.

Slide 12 - Quiz

Antwoord C: ik wilde graag meedoen, maar ik heb hoofdpijn.

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Ik wil ook graag gaan maar, ik moet, naar de tandarts.
B
Ik wil ook graag gaan, maar ik moet naar de tandarts.
C
Ik wil, ook graag gaan maar, ik moet naar de tandarts.
D
Ik, wil ook graag gaan, maar ik moet naar de tandarts.

Slide 13 - Quiz

Antwoord B: ik wil ook graag gaan, maar ik moet naar de tandarts.

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Koen, past die broek niet, omdat hij een andere maat draagt.
B
Koen past, die broek, niet, omdat hij een andere maat draagt.
C
Koen, past, die broek niet, omdat hij een andere maat draagt.
D
Koen past die broek niet, omdat hij een andere maat draagt.

Slide 14 - Quiz

Antwoord D: Koen past die broek niet, omdat hij een andere maat draagt.

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Geeft extra info (details) over een zelfstandig naamwoord: de groene kat, het grote feest.
Zo herken je een bn:
  • Staat voor of achter het zn.
  • Heeft een korte vorm (groen) en een lange vorm (groene).
  • Trappen van vergelijking.

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Let op!
Let op, soms moet je:
een -f- in een -v- veranderen: lief → lieve; naïef → naïeve;
een -s- in een -z- veranderen: grijs → grijze; serieus → serieuze;
 de laatste letter (medeklinker) verdubbelen: fris → frisse; glad → gladde;
een a, e, o of u (klinker) weghalen: traag → trage; zuur → zure.

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st. bn) geeft aan van welke stof iets gemaakt is. 

  • De zilveren ketting.
  • Een wollen trui.
  • Een houten bank.

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

'mooi ' en 'lelijk' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in onderstaande zin?

Voorafgaand aan de moeilijke wedstrijd drinkt Leon nog snel een alcoholvrij biertje.

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in onderstaande zin?

Deze serie is goed en het onderwerp ervan is interessant.

Slide 23 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

timer
5:00
Klaar?
Basis: pak alvast blz. 224-225 voor.
Kader: pak alvast blz. 232-233 voor
  1. De _____ (mooi) bloemen stonden in de tuin.
  2. Het _____ (interessant) boek ligt op de tafel.
  3. Zij draagt een _____ (nieuw) jurk naar het feest.
  4. We hebben een _____ (oud) huis gekocht in het dorp.
  5. De _____ (lang) leraar is erg aardig.
  6. De _____ (groot) hond loopt in de tuin.
  7. Ze draagt een _____ (zilver) ketting om haar hals.
  8. Hij heeft een _____ (lekker) taart gebakken voor het feest.
  9. De _____ (grappig) film werd goed ontvangen door het publiek.
  10. We kochten een _____ (gezellig) boekenkast voor de woonkamer.

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Zelfstandig werken
Wat:
Basis: opdracht 1 t/m 7 (blz. 224-225)
Kader: opdracht 2, 3 en 5 (blz. 232-233)
Hoe:
Zelfstandig. Zet de antwoorden in je schrift.
Hulp:
Kijk eerst naar de theorie in je boek. Kom je er dan niet uit? Steek dan je hand op.
Tijd:
10 minuten.
Klaar:
Kiezen uit:
- Extra oefenen in de online methode (trainer)
- Oefentoets in de online methode maken van de paragrafen die we tot nu toe hebben gehad van spelling.
ZELFSTANDIG WERKEN
timer
10:00

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions