In de examens komen vaak termen voor over universiteiten – studeren – werken in NL. Zorg dat de leerlingen vertrouwd raken met die termen. Ze moeten zich kunnen inleven in het studentenleven / werkend leven om examenopgaves te begrijpen.
In de dialoog komen de volgend termen voor:
specialist = een arts/dokter die gespecialiseerd is in één deel van de geneeskunde
huisarts = een arts waar patiënten eerst naartoe gaan als ze ergens last van hebben. De huisarts verwijst eventueel door naar een specialist.
studentenflat / studentenhuis = een woning waar meerdere studenten samen wonen. Iedereen heeft een eigen kamer, maar ze delen de badkamer en de keuken. Zo zijn de kosten niet zo hoog, aangezien studenten vaak maar een laag inkomen hebben.
co-assistent = een arts die zijn basisstudie heeft afgerond. Hij werkt daarna als co-assistent op meerdere afdelingen van het ziekenhuis.
Weerzien in het ziekenhuis
• Eerst luisteren de leerlingen naar een audiofragment
• vervolgens lezen ze de luistervragen
• dan luisteren ze nog een keer naar het audiofragment
• Ze beantwoorden in tweetallen mondeling de luistervragen
• Ze lezen de tekst van het audiofragment
• Ze beantwoorden de leesvragen
De opdrachten gaan over meeleven met een ander.
Er worden 3 uitdrukkingen met ‘hart’ aangeleerd.
Daarna oefenen ze in NUMO met uitdrukkingen met ‘hart’.
Woorden > Uitdrukkingen 1F-2F > J Hart
1 Hart (7 min.)
2 Hart in beeld (5 min.)
3 Werkwoord koppelen 10 (3 min.)
4 Woorden plaatsen 10 (4 min.)
5 Betekenis koppelen 10 (3 min.)
6 Betekenis kiezen 10 (3 min.)
7 Situaties 10 (9 min.)