1 Iris en Fabio komen aan in een jachthaven. Omschrijf de betekenis van dat woord.
2 Ze gaan varen op een zeilboot. Welke andere soorten boten ken je?
3 De oudste zus van Iris heeft haar leren zeilen. Heb je zelf broers of zussen?
Zo ja, heeft een broer of zus jou weleens iets speciaals geleerd?
4 Heb jij weleens gezeild? Zo ja, hoe vind je het om te zeilen? Zo nee, zou je het
willen proberen? Waarom wel/niet?