Exercice 16 – reconstruire
a Het gaat om een jongen van negentien jaar die heel snel kan rennen.
b Il est très grand, il mesure 1m95, et il est assez mince.
Hij is heel lang, is 1 meter 95 lang, en hij is vrij slank.
c Il a les cheveux noirs et courts.
Hij heeft zwart en kort haar.
d Il porte un T-shirt noir, un jean noir et un bonnet gris.
Hij draagt een zwart T-shirt, een zwarte spijkerbroek en een grijze muts.
e Il a volé de l’argent, et des vêtements.
Hij heeft geld en kleren gestolen.
f La police mène l’enquête et demande l’aide des habitants et des touristes.
De politie doet onderzoek en vraagt hulp van de inwoners en toeristen.