C2 GRAMÁTICA UNIDAD 1

Estar+gerundio
  • Geef je aan dat een handeling of een gebeurtenis aan de gang is.
"Mis amigos están jugando al baloncesto"
"Yo estoy estudiando para el examen del lunes."
"María está comiendo en la cantina".

  • Met de Presente geef je aan dat een gebeurtenis regelmatig plaatsvindt.
" Normalmente desayunan a las nueve"
" Todos los días juego a la PlayStation 4"
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Estar+gerundio
  • Geef je aan dat een handeling of een gebeurtenis aan de gang is.
"Mis amigos están jugando al baloncesto"
"Yo estoy estudiando para el examen del lunes."
"María está comiendo en la cantina".

  • Met de Presente geef je aan dat een gebeurtenis regelmatig plaatsvindt.
" Normalmente desayunan a las nueve"
" Todos los días juego a la PlayStation 4"

Slide 1 - Diapositive

Estar+gerundio

estoy
estás
está
estamos     +    -ando  (-AR)
estáis                  -iendo (-ER-IR)
están
Onregelmatige vormen:
decir : diciendo  
pedir: pidiendo   
dormir: durmiendo
______________________________
ir: yendo     
leer: leyendo
oír: oyendo
traer: trayendo

Slide 2 - Diapositive

GERUNDIO: ESTAR +stam=ando/iendo

Als je in het Spaans wilt zeggen dat iets aan de gang is of dat je ergens mee bezig bent op dit moment, dan gebruik je een vorm van estar +stam=ando/iendo

Weet je het rijtje van 'estar' (zijn) nog?
Schrijf het rijtje in je schrift!

Hoe maak je de 'gerundio' van de regelmatige werkwoorden? Bekijk goed de tabel hiernaast!


LET OP!!! De woordvolgorde: De werkwoorden in een Spaanse zin staan bij elkaar. Dat is anders dan in het Nederlands:
NL: Ik ben in het restaurant pizza aan het eten.
SP: Estoy comiendo pizza en el restaurante.








De
klinkerwisseling van -e naar -i  komt ook voor
in de 'gerundio':
pedir  > pidiendo (aan het vragen)
medir > midiendo (aan het meten)
_______________________________________________________________
Enkele voorbeeldzinnen:
1. Estoy comiendo un bocadillo.
(Ik ben een broodje aan het eten.)
2.  Mis amigos están hablando por teléfono.
(Mijn vrienden zijn aan het praten via de telefoon.)
3.  Mi madre está cocinando.
(Mijn moeder is aan het koken.)
ww op -ar
ww op -er en -ir
stam + ando
stam + iendo
hablar > stam = habl >
gerundio = hablando
comer > stam = com > gerundio = comiendo
escribir > stam = escrib > gerundio = escribiendo

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Vraagwoorden

¿Qúe?                       ¿Qué está haciendo tu hermano?
¿Quién?                   ¿Quién está jugando al ajedrez?
¿Dónde?                 ¿Dónde está durmiendo Javier?
¿Quiénes?         ¿Quiénes están estudiando en la biblioteca?

Slide 5 - Diapositive

vragende voornaamwoorden
qué / cuál(es)                - wat / welke
cómo                                 - hoe
quién(es)                         - wie
dónde                               - waar  (adónde-waarheen / de dónde- waar vandaan)
por qué                            - waarom (porque-omdat)
cuándo                            - wanneer
cuánto(-a-os-as)        - hoeveel

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Het werkwoord "gustar"
 (A mí)    me
 (A ti)       te
 (A él,ella, uste)  le
(A nosotros)    nos       + gusta(n)
(A vosotros)      os                              (A ellos/ellas/ustedes) les

Me gusta el cine.
Me gusta jugar al fútbol.
Me gustan los deportes.

¿Cúanto te gusta?
 Me gusta mucho salir con mis amigos.
  Me gusta bastante ver la tele.

No me gusta mucho bailar.-
No me gusta  nada hacer deberes.--

Slide 8 - Diapositive

Stap 1
Het meewerkend voorwerp bepaalt de persoon. Zie het blauwe rijtje in de afbeelding. Hoe weet je welke persoon je moet gebruiken?

Dit kun je zien aan de namen in de zin of de persoonsvorm (zie het  zwarte kolommetje).

vb. IK hou van pizza.

Het gaat om persoon ik, dan gaan we het meewerkendvoorwerp ME gebruiken. 

Slide 9 - Diapositive

Stap 2
Kijk naar het woord wat achter 'gustar' staat.

  1. Is het een zelfstandig nw enkelvoud of een werkwoord, dan gebruik je GUSTA.   vb: me gusta el libro. of Te gusta comer pizza.
  2. Is het een zelfstandig nw. wat achter 'gustar' staat in meervoud of staan er 2 zelfstandige nw in enkelvoud, dan gebruik je GUSTAN. bijv: Me gustan los libros, of Me gustan el libro y la pizza.

Slide 10 - Diapositive

Voorbeelden
Ik hou van voetballen (jugar al fútbol)

het gaat om de 'ik' persoon. 
Dus: ME ....jugar al fútbol

Nu nog gustar: Voetballen = ww --> dus GUSTA
me GUSTA jugar al fútbol


Slide 11 - Diapositive