2KB Engels feb.2020




Engels woordenschat en present perfect
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon




Engels woordenschat en present perfect

Slide 1 - Diapositive

vertaal : jas

Slide 2 - Question ouverte

Vertaal:
bully

Slide 3 - Question ouverte

Vertaal:
story

Slide 4 - Question ouverte

Vertaal: behaviour

Slide 5 - Question ouverte

Vertaal: Earlier
A
Vroeger
B
Later

Slide 6 - Quiz

Vertaal: gesprek
A
conversation
B
explanation
C
waste
D
share

Slide 7 - Quiz

Vertaal:
century
A
centuur
B
planeet
C
riem
D
eeuw

Slide 8 - Quiz

Vertaal: broer?
A
Bro
B
Brother
C
Broether
D
Brather

Slide 9 - Quiz

Vertaal:
afternoon

A
ochtend
B
middag
C
avond
D
middernacht

Slide 10 - Quiz

Grammatica uitleg
De present perfect gebruik je:
wanneer iets in het verleden begonnen is MAAR nu NOG ZO  is 
( of het resultaat nog zichtbaar is)

Slide 11 - Diapositive

Uitleg present perfect
Hoe ziet de present perfect eruit ? 
 Stap1:   have / has 
Stap 2 : voltooid deelwoord= werkwoord+ ED
of...bij ongegelmatige ww het  3e woord uit het rijtje

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Present Perfect

Slide 14 - Diapositive

Present Perfect


Signaalwoorden voor de present perfect zijn:

  • always
  • never
  • ever
  • for
  • since
  • how long


Slide 15 - Diapositive

Succes!

Slide 16 - Diapositive

Maak present perfect:
I ask.

Slide 17 - Question ouverte

Maak de present perfect:
He listens

Slide 18 - Question ouverte

Present perfect:
I walk to school

Slide 19 - Question ouverte

I lived in Italy
I have lived in Italy
Present Perfect
Past Simple

Slide 20 - Question de remorquage

He ......................... ( play)


A
have played
B
has played

Slide 21 - Quiz

I ........................(work) very hard.
A
has worked
B
have worked

Slide 22 - Quiz

You.......................(walk) to Germany
A
Has walked
B
Have walked
C
Has walk
D
Have to walk

Slide 23 - Quiz

0

Slide 24 - Vidéo