Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Welk van deze zinnen staat in de future tense?
A
I will go to the supermarket in 5 minutes
B
I am going to have lunch in half an hour
C
I am flying to Lisbon tomorrow
D
The train leaves at 12.45
Slide 3 - Quiz
Hoe zat het ook alweer?
De future tense is in het Nederlands de toekomende tijd.
Deze tijd wordt gebruikt om zaken aan te duiden die nog plaats moeten gaan vinden.
In het Engels kun je de future op 4 manieren vormen; will/shall, to be going to, present continuous, present simple
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Future: 'Will / shall'
Zal of zullen in het Nederlands wordt vertaald met will/shall
Shall is formeler dan will en kan alleen bij vragen met I of WE
Je gebruikt dit voor: aannames, bedreigingen, voorspellingen,
besluiten, vragen om advies, beloftes en spontane acties
vorm: will / shall + hele ww
Voorbeeld: I swear I will hit him the next time I see him!
Slide 6 - Diapositive
Wat is de correcte vertaling van: Mijn broer zal morgen z'n huiswerk maken.
A
My brother will does his homework tomorrow.
B
My brother shall do his homework tomorrow.
C
My brother shall makes his homework tomorrow.
D
My brother will do his homework tomorrow.
Slide 7 - Quiz
Future: 'To be going to'
Als we het hebben over voorspellingen 'met bewijs' of geplande acties of zaken dan gebruiken we 'to be going to'
Vorm: 'to be' + going to + ww
Voorbeeld: I am going to visit my grandmother
Slide 8 - Diapositive
Wat is de correcte vertaling van: Mijn moeder en ik gaan morgen winkelen.
A
My mother and I are shopping tomorrow
B
My mother and I are going to shop tomorrow
C
My mother and I am going to shop tomorrow
D
My mother and I will shop tomorrow
Slide 9 - Quiz
Future: Present continuous
Je kunt de present continuous, die je normaal gebruikt voor iets dat nú bezig is, ook gebruiken voor de toekomende tijd. Dit gebeurt bij geplande acties of zaken waar je een 'bewijs' van hebt, zoals een ticket, een agenda verzoek, etc.
Vorm: 'to be' + ww + ing
Voorbeeld: I am going to that concert next month
Slide 10 - Diapositive
Wat is de correcte vertaling van: Hij vertrekt dinsdag naar Londen
A
He is leaving for London on Tuesday
B
He is going to leave for London on Tuesday
C
He will leave for London on Tuesday
D
He leaves for London on Tuesday
Slide 11 - Quiz
Future: Present Simple
Tot slot kun je nog over de toekomst spreken door middel van de present simple, maar alleen bij:
schema's, planningen, roosters.
Vorm: hele ww (+s bij he/she/it)
Voorbeeld: The train leaves at 17.03
Slide 12 - Diapositive
Wat is de correcte vertaling van: De film begint om 20.00
A
The film will start at 20.00
B
The film is going to start at 20.00
C
The film starts at 20.00
D
The film is starting at 20.00
Slide 13 - Quiz
Future: present simple
Future: will/shall
Future: to be going to
Future: present continuous
Voorspelling met bewijs
Belofte
Vraag om advies
Geplande actie
Geplande actie (met bewijs)
Vertrektijden OV
Werkafspraak
Eindtijd film
Schoolrooster
Bedreiging
Slide 14 - Question de remorquage
Juist of onjuist? The concert is on 15 August.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quiz
Juist of onjuist? My father will drive me to school tomorrow.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quiz
Juist of onjuist? If you don't stop now I will beat you!
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quiz
Juist of onjuist? He shall beat you!
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quiz
Juist of onjuist? Look at the size of the moon, it is not going to be very dark tonight.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quiz
Juist of onjuist? I am going to visit my best friend this evening.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quiz
Juist of onjuist? We are going to the new Bond film