oefen met de lesstof voortplanting bs 1 t/m 4mavo 3 2024-2025

Planning
Herhaling BS 1 tm 3
Leerdoel
Oefenen
Check leerdoelen ( wat beheers je al en wat nog niet)
Vooruitblik
Afsluiten
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Planning
Herhaling BS 1 tm 3
Leerdoel
Oefenen
Check leerdoelen ( wat beheers je al en wat nog niet)
Vooruitblik
Afsluiten

Slide 1 - Diapositive

Succes met het maken van de diagnostische quiz!

Slide 2 - Diapositive

Drie functies van het voortplantingstelsel van de man zijn:
1. productie van zaadcellen
2. opslag van zaadcellen
3. productie van testosteron

Welke van de functies wordt of worden uitgeoefend door de bijballen?
A
Functie 1
B
Functie 2
C
Functie 1 en 2
D
Functie 1,2 en 3

Slide 3 - Quiz

Met welk nummer is het deel aangegeven dat de penis in erectie brengt?
A
nummer 2
B
nummer 3
C
nummer 5
D
nummer 6

Slide 4 - Quiz

Welke van de genummerde organen produceren een bestanddeel van sperma?
A
Alleen de organen 2 en 3
B
Alleen de organen 2 en 6
C
alleen de organen 6 en 7
D
de organen 2,3 en7

Slide 5 - Quiz

Ankie zegt dat de temperatuur in de buikholte iets lager is dan in de teelballen.
Najib zegt dat de voorhuid de huidplooi is, waarin teelballen en bijballen liggen.
Wie heeft (hebben) gelijk?
A
Alleen Ankie heeft gelijk
B
Alleen Najib heeft gelijk
C
Allebei gelijk
D
Geen van beiden gelijk

Slide 6 - Quiz

Door welke van de buizen P,Q en R vindt zowel afvoer van zaadcellen als afvoer van urine plaats?
A
alleen door buis P
B
alleen door buis R
C
Door de buizen P en R
D
Door de buizen P,Q en R

Slide 7 - Quiz

In welk van de genummerde organen komen zaadcellen bij de geslachtsgemeenschap het eerste terecht?
A
orgaan 1
B
orgaan 2
C
orgaan 3
D
orgaan 4

Slide 8 - Quiz

Wat is de functie van deel P.
(bovenste)
A
In dit deel vindt bevruchting plaats
B
In dit deel vindt ontwikkeling van eicellen plaats
C
In dit deel vindt ontwikkeling van een embryo plaats

Slide 9 - Quiz

Twee leerlingen doen een uitspraak over de functie van deel Q.

Bridget zet dat deel Q vaginaal vocht produceert.
Raoul zegt dat deel Q prikkels opvangt die kunnen leiden tot een orgasme.
A
Alleen Bridget heeft gelijk
B
Alleen Raoul heeft gelijk
C
Beide hebben gelijk.

Slide 10 - Quiz

In welk deel van het voortplantingsstelsel van een vrouw bevindt zich het maagdenvlies?
A
In de baarmoeder
B
Iin de grote schaamlippen
C
In de vagina.

Slide 11 - Quiz

Eicellen kunnen zich bewegen met een zweepstaart?
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz

Van welk type geslachtcellen worden er het meest geproduceerd?
A
zaadcellen
B
eicellen

Slide 13 - Quiz

Primaire geslachtskenmerken ontstaan in de puberteit?
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Een voorbeeld van een primair geslachtskenmerk bij een jongen is een lage stem?
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

Secundaire geslachtskenmerken bij meisjes ontstaan onder invloed van oestrogenen.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

Een voorbeeld van een secundaire geslachtskenmerk bij een meisje is het maagdenvlies.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

In de afbeelding is een secundair geslachtskenmerk van een man te zien.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

Welk(e) van deze delen verlaat (verlaten) het lichaam van een vrouw tijdens een menstruatie?

A
de bovenste laag van het baarmoederslijmvlies
B
een eicel die niet is bevrucht
C
een geel lichaam
D
alle 3 de antwoorden zijn goed.

Slide 19 - Quiz

In welke volgorde komen deze fasen van een rijpende follikel voor in de eierstok?
A
1-2-3-5-4
B
1-3-2-5-4
C
1-4-5-2-3
D
1-5-4-3-2

Slide 20 - Quiz

In welke periode vindt menstruatie plaats?
P
A
In periode P
B
In periode Q
C
In periode R
D
In periode S

Slide 21 - Quiz

In welke periode produceren cellen van rijpende follikels geslachtshormonen?
P
A
In periode P
B
In periode Q
C
In periode R
D
In periode S

Slide 22 - Quiz

In welke periode produceert het gele lichaam geslachtshormonen?
A
In periode P
B
In periode Q
C
In periode R
D
In periode S

Slide 23 - Quiz

Waarvoor dient de opbouw van het baarmoederslijmvlies?
A
Om bevruchting mogelijk te maken
B
Om innesteling mogelijk te maken
C
Om menstruatie mogelijk te maken

Slide 24 - Quiz

In welke periode vindt waarschijnlijk ovulatie plaats?
A
In de periode van dag 1 tot dag 3
B
In de periode van dag 13 tot dag 15
C
In de periode van dag 26 tot dag 28

Slide 25 - Quiz

Welk hormoon is verantwoordelijk voor de follikelrijping?
A
FSH
B
LH
C
Oestrogeen
D
Progesteron

Slide 26 - Quiz

In de afbeelding zie je processen die in een eierstok plaatsvinden. Deze processen staan niet in de juiste volgorde. Wat is WEL de juiste volgorde?
A
Ovulatie – follikelrijping - gele lichaam – sterft af
B
follikelrijping – ovulatie – gele lichaam – sterft af
C
follikelrijping - gele lichaam – Ovulatie –sterft af
D
follikelrijping - gele lichaam –sterft af- Ovulatie

Slide 27 - Quiz

Wat is juist over het gele lichaam?
A
Zorgt dat het baarmoederslijmvlies intact blijft
B
Het sterft als er geen bevruchting plaatsvindt
C
Produceert hormonen (o.a. oestrogenen)
D
Het bestaat uit de resten van het opengebarsten follikel

Slide 28 - Quiz

De placenta is aangelegd door
A
alleen de moeder
B
moeder en embryo
C
alleen het embryo

Slide 29 - Quiz


Na de geboorte wordt de placenta gecontroleerd op afwijkingen. Tijdens de zwangerschap produceert de placenta hormonen.
Wat is nog meer een functie van de placenta?

A
Beschermt het kind tegen bijvoorbeeld stoten in de buik
B
Het kind voorzien van voeding en zuurstof
C
Het zorgt er voor dat het kind in de buik vast blijft zitten tot de bevalling

Slide 30 - Quiz

Hoeveel navelstrengslagaders en navelstrengaders zitten er in de navelstreng?
A
1 slagader en 1 ader
B
1 slagader en 2 aders
C
2 slagaders en 1 ader
D
2 slagaders en 2 aders

Slide 31 - Quiz

In de navelstreng zitten twee soorten bloedvaten: de navelstrengader en navelstrengslagader.
Waar gaan de voedingsstoffen en zuurstof doorheen?
A
Navelstrengslagader
B
Navelstrengader

Slide 32 - Quiz

Van wie zijn de bloedvaten in de navelstreng?
A
Van het embryo
B
Van de moeder
C
Van beiden

Slide 33 - Quiz

De foetus 'zwemt' in het vruchtwater, met daaromheen de vruchtvliezen.
Wat is de functie van het vruchtwater en de vruchtvliezen?
A
Bescherming tegen giftige stoffen, harde geluiden en stoten.
B
Bescherming tegen uitdroging, licht en geluid
C
Bescherming tegen stoten, uitdroging en temperatuurverschillen
D
Bescherming tegen temperatuurverschillen, giftige stoffen en licht

Slide 34 - Quiz

Een gezin heeft twee tweelingen. Tweeling A is een jongen en een meisje, tweeling B zijn twee jongens. Wat voor soort tweelingen zijn A en B?
A
Tweeling A is een-eiig, Tweeling B is twee-eiig
B
Tweeling A is een-eiig Tweeling B is een-eiig
C
Tweeling A is twee-eiig Tweeling B is twee of een-eiig
D
Tweeling A is twee-eiig Tweeling B kan een- of twee-eiig zijn

Slide 35 - Quiz

Een twee-eiige tweeling is een tweeling die ontstaan is uit?
A
Eén eicel en één zaadcel
B
Twee eicellen en twee zaadcellen
C
Eén eicel en twee zaadcellen
D
Twee eicellen en één zaadcel

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Diapositive

Test jezelf
Open je digitale boek



Maak nu de test jezelf van BS 
1 t/m 3

Slide 38 - Diapositive

Filmpjes kijken 
Het voortplantingsstelsel van een man

Slide 39 - Diapositive