Grammatica zinsdelen H1: persoonsvorm + zinsdelen

Grammatica zinsdelen 
Hoofdstuk 1: persoonsvorm + zinsdelen
Hoofdstuk 2: onderwerp
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammatica zinsdelen 
Hoofdstuk 1: persoonsvorm + zinsdelen
Hoofdstuk 2: onderwerp

Slide 1 - Diapositive

Doel en lesplanning
Doel: je kent drie manieren om de persoonsvorm te vinden en je kunt een zin verdelen in zinsdelen. 
Je kunt het onderwerp vinden.
Planning:
  • Voorkennis ophalen
  • Uitleg persoonsvorm vinden (drie manieren)
  • Uitleg zin in zinsdelen verdelen 
  • Opdracht 2 maken en bespreken 

Slide 2 - Diapositive

Welke drie manieren ken je om de PV te vinden?

Slide 3 - Carte mentale

Persoonsvorm - functie
Mijn ouders en ik / gaan / morgen / naar de Efteling.

  • Geeft het getal (enkelvoud/meervoud) aan
  • Geeft de tijd aan van een zin (tegenwoordige/verleden tijd)

Slide 4 - Diapositive

Persoonsvorm - hoe te vinden?
Mijn ouders en ik / gaan / morgen / naar de Efteling.

- Zin vragend maken > eerste ww vooraan, is de pv
- Zin van tijd veranderen  > ww dat verandert, is de pv 
- Zin van getal veranderen > ww dat verandert, is de pv


Slide 5 - Diapositive

Ik bak pannenkoeken met een nieuwe pan.
Ik bakte pannenkoeken met een nieuwe pan.
Ik bak pannenkoeken met een nieuwe pan. 
Bak ik pannenkoeken met een nieuwe pan?
Ik bak pannenkoeken met een nieuwe pan.
Ik en mijn zusje bakken pannenkoeken met een nieuwe pan.
Zin is van tijd veranderd.
Zin is van getal veranderd.
Zin is vragend gemaakt.

Slide 6 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Op Facebook heeft Marnix meer dan 700 vrienden verzameld.
A
Heeft
B
Verzameld
C
Marnix
D
meer

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Wat hebben jullie dit weekend gedaan?
A
Wat
B
hebben
C
gedaan
D
jullie

Slide 8 - Quiz

Zinsdelen
  • Zinnen bestaan uit zinsdelen 
  • Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. 
  • Voor de persoonsvorm staat maar één zinsdeel. 
  • Let op: de werkwoorden staan soms apart van elkaar in een zin, maar zijn wel één zinsdeel

Slide 9 - Diapositive

Hoe zou jij deze zin verdelen?
"Dit jaar ben ik op Jacob van Liesveldt begonnen."

Slide 10 - Question ouverte

Zin verdelen in zinsdelen 
Dit jaar / ben / ik / op Jacob van Liesveldt / begonnen.

  1.  Zoek eerst de persoonsvorm en plaats daar streepjes 
  2. Kijk welke woorden je voor de persoonsvorm kunt zetten (en die  in dezelfde volgorde blijven bij het 'husselen van een zin'). Plaats dan streepjes.

Slide 11 - Diapositive

Zijn de zinsdeelstreepjes goed geplaatst?

Dit jaar zal / niemand / van klas 1E/ doubleren.
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Zijn de zinsdeelstreepjes goed geplaatst?

Zetten / jullie / de afvalcontainer / op tijd / buiten?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Het onderwerp
1. Zoek de persoonsvorm (pv) en onderstreep hem.
2. Verdeel de zin in zinsdelen.
3. Stel de vraag: wie / wat + pv ?
4. Het antwoord is het onderwerp (ow)

Slide 14 - Diapositive

Wat is het onderwerp?

De eersteklassers / gooiden / sneeuwballen /
naar de leraren.
A
de eersteklassers
B
eersteklassers
C
sneeuwballen
D
leraren

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Lucian / is / gisteren / door het ijs / gezakt.
A
Lucian
B
gisteren
C
door het ijs
D
gezakt

Slide 16 - Quiz

Aan de slag (huiswerk)
Maak alle oprachten van grammatica H1 en H2:
H1: Persoonsvorm en zinsdelen
H2: Onderwerp

Dan zie ik jullie morgen weer! Fijne dag!!

Slide 17 - Diapositive