Naamvallen 1

Hoe veel naamvallen zijn er in het Duits?
A
3
B
6
C
Geen
D
4
1 / 21
suivant
Slide 1: Quiz
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Hoe veel naamvallen zijn er in het Duits?
A
3
B
6
C
Geen
D
4

Slide 1 - Quiz

Wat doen naamvallen precies?
A
Ze maken de Duitse taal ingewikkeld.
B
Ze helpen om in het Duits goede zinnen te schrijven.
C
Ze zijn interessant om over op te scheppen.
D
Als je ze uit je hoofd kent, maak je bijna geen fouten (meer).

Slide 2 - Quiz

de lidwoorden van de vrouwelijke naamvallen zijn:
A
die - der - die
B
der - dem - den
C
das - dem - das
D
die - den (n) - die

Slide 3 - Quiz

Translate: That tall man is not my father
A
Die hoge man is niet mijn vader
B
Die telle man is niet mijn vader
C
Die lange man is niet mijn vader
D
Die vele mannen zijn niet mijn vader

Slide 4 - Quiz

1e naamval=
3e naamval=
4e naamval=
A
onderwerp, meewerkend vw, lijdend vw
B
onderwerp, lijdend vw, meewerkend vw
C
persoonsvorm, lijdend vw, meewerkend vw
D
persoonsvorm, meewerkend vw, onderwerp

Slide 5 - Quiz

Om welke naamval gaat het bij de 4e naamval?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 6 - Quiz

Om welke naamval gaat het bij de 4e naamval?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 7 - Quiz

Om welke naamval gaat het bij de 4e naamval?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 8 - Quiz

Om welke naamval gaat het bij de 4e naamval?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 9 - Quiz

Om welke naamval gaat het bij de 4e naamval?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quiz

Om welke naamval gaat het bij de 4e naamval?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 11 - Quiz

1e naamval = der Hund
4e naamval = ....
timer
1:00
A
der Hund
B
das Hund
C
die Hund
D
den Hund

Slide 12 - Quiz

1e naamval = der Hund
4e naamval = ....
timer
1:00
A
der Hund
B
das Hund
C
die Hund
D
den Hund

Slide 13 - Quiz

Lidwoorden veranderen ook als de naamval verandert. Bij de 4e naamval:
A
der --> den
B
das --> des
C
die --> der
D
alle drie goed

Slide 14 - Quiz

Een naamval is een

A
werkwoord
B
vervoeging
C
vorm
D
voorzetsel

Slide 15 - Quiz

Lidwoorden veranderen ook als de naamval verandert. Bij de 3e naamval:
A
der --> den
B
das --> des
C
die --> der
D
alle drie goed

Slide 16 - Quiz

naamvallen: wat doe je eerst?
A
onderwerp zoeken
B
voorzetsels zoeken
C
lijdend voorwerp zoeken
D
persoonlijkvnw zoeken

Slide 17 - Quiz

Vrouwelijke naamvallen:
1,3,4
A
die, die, der
B
die, der, das
C
die, der, die
D
die, der, dem

Slide 18 - Quiz

Onzijdige naamvallen:
1,3,4
A
das, die, das
B
das, dem, das
C
das, das, dem
D
das, das, das

Slide 19 - Quiz

Mannelijke naamvallen
1,3,4
A
der, dem, dem
B
der, den, den
C
der, den, dem
D
der, dem, den

Slide 20 - Quiz

Wie = wer in de 1e naamval
wem in de derde naamval
Wen in de vierde naamval
.... sucht er?

A
wer
B
wen

Slide 21 - Quiz