Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Lunes 20 de septiembre de 2021
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen:
Aan het einde van deze les kan je:
Evaluar y reflexionar sobre
lo aprendido en capítulo 1.
Conocer vocabulario sobre
el capítulo 2 tema:
LUGARES
Slide 2 - Diapositive
Evaluación y reflexión: EL PRIMER CAPÍTULO
een aantal onregelmatige werkwoorden in het Spaans herkennen en vervoegen.
bepalen wanneer je SER en ESTAR in een Spaanse zin gebruikt moeten worden.
bepalen wanneer je QUE of DONDE in een Spaanse zin gebruikt moeten worden.
Slide 3 - Diapositive
Vul de juiste antwoord. Usamos el verbo "ser" para
A
met mensen te spreken
B
plaatsen, dingen en mensen te beschrijven.
C
plaatsen aan te geven
D
Ninguna de las anteriores.
Slide 4 - Quiz
Vul de juiste antwoord
Usamos el verbo "estar" para
A
Alleen plaatsen aan te geven
B
Plaatsen en tijdelijke situaties aan te geven
C
Vaste kenmerken van mensen, dingen en plaatsen te beschrijven
D
Ninguna de las anteriores
Slide 5 - Quiz
Verbind met elkaar
ESTAR
SER
Je gebruik ... om de naam, beroep, nationaliteit en herkomst aan te geven; om te zeggen welke dag en tijd het is; evenementen; kleuren; blijvende kenmerken, eigenschappen.
Je gebruikt ... om een tijdelijke toestand te beschrijven; om te zeggen waar iets of iemand zich bevindt; om eten te beoordelen.
Slide 6 - Question de remorquage
¿Dónde... tu bicicleta? ¿De qué color ... tu bicicleta?
A
estás, es
B
es, está
C
está, es
D
eres, estoy
Slide 7 - Quiz
Vul de juiste vorm van SER of ESTAR in. Juan ... muy guapo. Yo ... enamorada de él.
A
eres, soy
B
es, está
C
es, estoy
D
está, soy
Slide 8 - Quiz
Verbind met elkaar
DONDE
QUE
Het meest gebruikte betrekkelijk voornaamwoord is..., en je kunt het gebruiken voor zowel personen als zaken.
Voor plaatsen gebruik je altijd...
Slide 9 - Question de remorquage
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord. Un vegetariano es una persona ... no come carne.
A
qué
B
donde
C
dónde
D
que
Slide 10 - Quiz
Una farmacia es un lugar ... podemos comprar medicinas.
A
no sé
B
donde
C
qué
D
que
Slide 11 - Quiz
Argentina es el país... nació Maradona.
A
dónde
B
que
C
donde
D
no sé
Slide 12 - Quiz
gustan
gusta
encanta
encantan
Me ------- los perros más que los gatos.
Nos ------ caminar por la playa.
Me --------- mucho los paseos en bicicleta.
A ellos les ------ los paseos en bicicleta.
No me ---------- mucho esquiar.
Slide 13 - Question de remorquage
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Capítulo 2: Lugares
Averigua el significado de las siguientes palabras:
Portero automático, apartamento, ático, plaza de toros, tejado, chalé independiente, balcón, estadio de fútbol, teatro de la ópera.
Termina y presenta tu proyecto. Vergeet niet om je reflectie op het gekozen personage te plaatsen.