3HV H7 Paragraaf 1 Tijd is geld (ALM)

Terugblik
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Terugblik

Slide 1 - Diapositive

Ik verdien met mijn bijbaantje in 2020 €7.000 in 2019 verdien ik €12.000. Wat is de procentuele verandering?
A
-41,7%
B
58,3%
C
71,4%
D
171,4%

Slide 2 - Quiz

Hoeveel procent is met tonijn?
A
60%
B
70%
C
80%
D
90%

Slide 3 - Quiz

Procentuele verandering
A
(nieuw-oud)/nieuw x 100%
B
(nieuw-oud)/oud x 100%
C
nieuw/oud x 100 - 100
D
oud/nieuw x 100 - 100

Slide 4 - Quiz

Van een getal berekenen hoeveel procent het is van een ander getal.
Hoeveel procent is € 16,50 van € 240,-
A
7%
B
6,6%
C
6,9%
D
6,8%

Slide 5 - Quiz

Hoofdstuk 7 Ruilen over de tijd
Paragraaf 1 Tijd is geld

Slide 6 - Diapositive

Leerdoelen
Je kunt rekenen met indexcijfers
Je kunt conclusies trekken met behulp van de indexcijfers
Je kunt beredeneren hoe consumenten ruilen in de tijd en welke rol de (nominale en reele) rente daarbij speelt

Slide 7 - Diapositive

Ruilen over de tijd 
Consument

Slide 8 - Diapositive

RUILEN OVER DE TIJD (intertemporele ruil)

Slide 9 - Diapositive

Menselijk kapitaal een juiste investering

menselijk kapitaal = jullie eigen kennis


Onderwijs kan gezien worden als een investering in mensen. Mensen worden hierdoor ‘meer waard’, d.w.z. nuttiger voor de maatschappij. Daarom kunnen uitgaven voor het onderwijs ook gezien worden als een investering in `menselijk kapitaal`.

Slide 10 - Diapositive

Rente
  • Rente = de prijs van geld. een ander woord daarvoor is interest.
  • Als je spaart krijg je rente, als je leent betaal je rente.
  • Nominale rente = rente in euro's, het rente- percentage dat de bank geeft of vraagt.
  • Reële rente = nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.

Slide 11 - Diapositive

Inflatie = gemiddelde prijsstijging van producten in een land.

Slide 12 - Diapositive

INDEXCIJFERS

Slide 13 - Diapositive

Indexcijfers
Om de ontwikkeling van verschillende grootheden, zoals prijzen of inkomen, goed te kunnen vergelijken wordt vaak gebruik gemaakt van indexcijfers.

Een indexcijfer is een getal dat aangeeft hoeveel iets in een bepaalde periode is veranderd ten opzichte van een afgesproken tijdstip. Dit afgesproken tijdstip noem het het basisjaar en krijgt het indexcijfer 100.


Slide 14 - Diapositive

Indexcijfer formule
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100

Voorbeeld:
Loon basisjaar 2015: 2000 euro
Loon nieuwjaar 2020: 2500 euro
Indexcijfer = 2500/2000 x 100 = 125

Slide 15 - Diapositive

Een prijs berekenen met indexcijfers
Een voorbeeld:
Het basisjaar is 2016. De gemiddelde broodprijs is dan € 2,10.
In 2018 is het prijsindexcijfer voor brood 107. Wat is de broodprijs is 2018?

€ 2,10 is het basisjaar, is dus 100, we willen 107 weten.
€ 2,10 : 100 x 107 = € 2,25.

Slide 16 - Diapositive

REKENEN MET INDEXCIJFERS

Slide 17 - Diapositive


Wat is het basisjaar?
A
2014
B
2015
C
2016
D
2017

Slide 18 - Quiz

Juist of onjuist?
Het indexcijfer is altijd 100 of hoger.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quiz


Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97

Slide 20 - Quiz


Wat is het indexcijfer van 2015?
A
90
B
91
C
92
D
93

Slide 21 - Quiz


Wat is het indexcijfer van 2016?
A
101
B
102
C
103
D
104

Slide 22 - Quiz

In het basisjaar kost een racefiets gemiddeld € 1.750. Drie jaar later is het indexcijfer 89,5. Met welk bedrag is de gemiddelde prijs van racefietsen gedaald?

Slide 23 - Question ouverte

Leerdoelen
Je kunt rekenen met indexcijfers
Je kunt conclusies trekken met behulp van de indexcijfers
Je kunt beredeneren hoe consumenten ruilen in de tijd en welke rol de (nominale en reele) rente daarbij speelt

Slide 24 - Diapositive


Leerdoelen waren voor mij duidelijk.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Sondage