Oefenexamen 3

Oefenexamen 3
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
VoertuigentechniekPraktijkonderwijsLeerjaar 4

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Oefenexamen 3

Slide 1 - Diapositive

Welke stelling is of zijn juist?
Stelling 1: U stuurt als ondernemer een factuur naar een klant, deze btw boekt u credit op de rekening 'Te betalen BTW'
Stelling 2: U stuurt als ondernemer een creditfactuur naar een klant, deze btw boekt u debet op de rekening 'Te betalen BTW'
A
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 is onjuist Stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 2 - Quiz

Wat is de hoogte van je Eigen Vermogen?

Vaste Activa = 50.000
Vlottende Activa = 80.000
Postbank = 10.000
Solvabiliteit = 20%
A
26.000
B
101.000
C
28.000
D
112.000

Slide 3 - Quiz

Vaste activa zijn de balansposten aan de creditzijde waarin het geld voor langer dan een jaar is vastgezet
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Een aantal btw bedragen moeten nog worden verwerkt in mutaties (voorafgaande journaalpost). Verwerk de BTW

Verkoopfactuur naar een klant, totaalfactuur incl. btw is € 616,52 
Creditnota ontvangen van Shell, totaalfactuur incl. btw is € 3719,31


Sleep alleen de juiste bedragen in de mutaties.
616,52
107,00
645,50
3719,31

Slide 5 - Question de remorquage

Op een liquiditeitsbalans worden alle balansposten opgenomen tegen de waarde die ze bij verkoop op korte termijn waarschijnlijk zullen opbrengen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Waar noteert u een tekort in de kas?
A
Credit op rekening Kas en credit op rekening Kasverschillen
B
Credit op rekening Kas en debet op rekening Kasverschillen
C
Debet op rekening Kas en credit op rekening Kasverschillen
D
Debet op rekening Kas en debet op rekening Kasverschillen

Slide 7 - Quiz

Er is een foutieve boeking gedaan, een inkoopfactuur van 750,00 is per ongeluk bij de debiteuren op gekomen. Herstel deze boeking.
750 
750

Slide 8 - Question de remorquage

Jij ontvangt een inkoopnota van een leverancier.
Hoe boekt u de op deze nota vermelde btw?
A
Debet op de rekening 'Te vorderen btw'
B
Credit op de rekening 'Te vorderen btw'
C
Credit op de rekening 'Te betalen btw'
D
Debet op de rekening 'Te betalen btw'

Slide 9 - Quiz

Wat staat er bij een ondernemer op de resultatenrekening wanneer hij een lening u.g. (uitgeleend geld) heeft uitstaan?
A
een stuk interest aan de opbrengstenkant
B
incidentele lasten
C
een stuk interest aan de kostenkant
D
incidentele liquidatie

Slide 10 - Quiz

Een transportbedrijf heeft de volgende creditfactuur van de bandenleverancier ontvangen:
Journaliseer de ontvangst van de creditfactuur en de retourlevering van de banden.
Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de volgende getallen:

Sleep alleen de juiste bedragen naar de juiste plaats.
2.000
2.420 C
420
2.420 D

Slide 11 - Question de remorquage

De liquiditeit bereken je door het lang Vreemd Vermogen te delen door de Vlottende Activa
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

De solvabiliteit bereken je door het kort Vreemd Vermogen te delen door de Vlottende Activa
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Wat is de rentabiliteit van
ondernemer A?
A
28,6%
B
46,5%
C
48,7%
D
46,6%

Slide 14 - Quiz

Wat is de rentabiliteit van
ondernemer Z, als zijn
gewaardeerd loon 30.000 is?
A
15,8%
B
15,9%
C
16,4%
D
16,5%

Slide 15 - Quiz

Een vermeerdering van kosten vind je op de resultatenrekening terug op de .............
A
Debetzijde
B
Creditzijde

Slide 16 - Quiz

Een vermindering van opbrengsten vind je op de resultatenrekening terug op de .............
A
Debetzijde
B
Creditzijde

Slide 17 - Quiz

Wat is de hoogte van je schulden als de solvabiliteit 30% is?
Gebouwen = 30.000
Vaste Activa = 40.000
Vlottende Activa = 50.000

A
40.000
B
27.000
C
63.000
D
50.000

Slide 18 - Quiz

Wat is het percentage aan
arbeidskosten van
ondernemer A en
ondernemer Z?
Lees de antwoorden goed!!!
A
Ondernemer A = 39% Ondernemer Z = 40%
B
Ondernemer Z = 41,5% Ondernemer A = 45,3%
C
Ondernemer A = 43,3% Ondernemer Z = 39,9%
D
Ondernemer Z = 45,8% Ondernemer A = 40,5%

Slide 19 - Quiz

Een aantal btw bedragen moeten nog worden verwerkt in mutaties (voorafgaande journaalpost). Verwerk de BTW

Creditnota verstuurt naar een klant, btw is € 65,00 
Creditnota ontvangen van Shell, btw is € 110,00

Sleep alleen de juiste bedragen naar de juiste plaats.
110,00
65,00
45,00

Slide 20 - Question de remorquage

Bereken de hoogte van het nieuwe Eigen Vermogen
Eigen vermogen 01-01 = 140.400,--
Privé opnames = 3.000,--
Privé storting = 20.000,--
Resultaat -> verlies = 57.000,--

Slide 21 - Question ouverte

Stel aan de hand van de saldibalans de balans per 31 dec. op.
Sleep alleen de juiste bedragen naar de juiste plaats in de afbeelding.
155.000
8.000
209.425
280.000
450.000
530.000
54.000
726.000
519.775
60.000
21.500
14.475
9.100
18.000
3.200

Slide 22 - Question de remorquage

Wat is de hoogte van je Eigen Vermogen?
Gebouwen = 150.000
Leningen = 120.000
Crediteuren = 5.000
Postbank = 3.000
A
125.000
B
28.000
C
48.000
D
153.000

Slide 23 - Quiz

De loonkosten van december moeten nog worden ingeboekt
Je hebt de volgende gegevens:
Bruto loon = 29.930
Loonheffing = 6.010

23.920
6.010
29.930

Slide 24 - Question de remorquage

Debiteuren, crediteuren en voorraden zijn collectieve rekeningen, omdat zij een totaaltelling geven
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

Een aantal btw bedragen moeten nog worden verwerkt in mutatie voorgaande journaalpost

Verkoopfactuur naar een klant, btw 333,90
Creditnota ontvangen van een leverancier, btw 20,10
Inkoopfactuur van een leverancier, btw 113,00
Creditnota verstuurt naar een klant, btw 61,40

Sleep alleen de juiste bedragen in de afbeelding
20,10
333,90
113,00
61,40
570,00

Slide 26 - Question de remorquage

Welk van de onderstaande stellingen is of
zijn juist?
Stelling 1: De solvabiliteit van ondern. Z
is 41%, dit is een gezond bedrijf

Stelling 2: De solvabiliteit van ondern. A
is 33,1%, dit is een gezond bedrijf

A
Stelling 1 is juist stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 is onjuist stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 27 - Quiz

Vaste Activa zijn de balansposten aan de creditzijde waarin het geld voor langer dan een jaar is vastgezet
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Vlottende Activa zijn de balansposten aan de debetzijde waarin het geld voor korter dan een jaar is vastgezet
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Een Rekening Courant Krediet is een lening die je korter dan een jaar hebt, oftewel een Kort Vreemd Vermogen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

Een Rekening Courant Krediet is een lening die je langer dan een jaar hebt, oftewel een Lang Vreemd Vermogen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quiz

De btw op de proefbalans moet nog worden verwerkt 
op de Saldibalans. Sleep alleen de juiste bedragen.
2.900  D
400 D
3.300 D
3.700 C
2.600 D
400 D
3.000 C
400 C

Slide 32 - Question de remorquage

Wat is de rentabiliteit van
ondernemer A als zijn
gewaardeerd loon 15.000 is?

A
44,2%
B
44,5%
C
44,0%
D
44,3%

Slide 33 - Quiz

Wat is de rentabiliteit van
ondernemer Z als zijn
gewaardeerd loon 10.000 is?

A
24,2%
B
24,1%
C
24,0%
D
23,9%

Slide 34 - Quiz

Wat is de solvabiliteit
van ondernemer A?

A
33,1%
B
32,2%
C
41%
D
33%

Slide 35 - Quiz

Wat is het verschil in
percentage aan kosten
rijdend materiaal tussen
ondernemer A en Z?

A
77,0%
B
23,0%
C
29,8%
D
70,2%

Slide 36 - Quiz