17-5 Lezen H4

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k, mavo
• Leerjaar 3,4

Lezen/Woordenschat

Spullen op tafel

Zitten op je plek

Laptop gesloten

Wat gaan we 

vandaag doen?

• Uitleg signaalwoorden & verbanden;

• Huiswerk

• Kijk & luisteropdracht

• Afsluiting

De vorige les:

Was vakantie

Komende periode lezen/woordenschat

31-5 toets lezen

10-6 Kijk- en luisteren

Hoofdgedachte

Hoofdgedachte

 Belangrijkste wat de schrijver wil zeggen

Één of twee zinnen

Het Onderwerp

Onderwerp

In max. 2 woorden opschrijven

Stel altijd jezelf de vraag: waar gaat deze tekst over?

Dit kan/ken ik aan het einde van deze les:

• Weet je wat signaalwoorden zijn

• Weet je dat signaalwoorden handig zijn om een tekst te snappen

• Heb je in tweetallen een opdracht gemaakt.

Signaalwoord

=

Zinnen verbinden

Voorbeeld

Ik ga naar school.

Ik heb geen zin.

Ik ga naar school, maar ik heb geen zin.

Voorbeeld

Ik ga naar school.

Ik heb geen zin.

Ik ga naar school, maar ik heb geen zin.

Maar is de verbinding, tussen twee zinnen.

SIGNAALwoorden

- Let op!

- Seintje

- Teken

- Alarm

Signaalwoorden vertellen je: let op!

SIGNAALwoorden

De appel is rot, dat wil zeggen, hij is bruin met zachte plekken.

SIGNAALwoorden

De appel is rot, dat wil zeggen, hij is bruin met zachte plekken.

Dat wil zeggen = er volgt nu een uitleg

SIGNAALwoorden

Jip is boos, omdat hij niet naar buiten mag.

SIGNAALwoorden

Jip is boos, omdat hij niet naar buiten mag.

Omdat = uitleg

Waarom?

• Om een tekst gemakkelijker te begrijpen.

Opsomming

Als je een opsomming leest, dan weet je dat er meerdere redenen zijn.

Ten eerste, de brug was dicht. Ten tweede mijn band was lek. En ten derde de les begon te vroeg.

Tegenstelling

• Bij een tegenstelling weet je dat er iets tegenovergesteld gaat worden verteld. 

De lucht was blauw, maar verderop was hij grijs.

Signaalwoorden

• Het goede nieuws is, dat je verbanden en signaalwoorden kan onthouden.

• Als je deze woorden eenmaal hebt geleerd, dan vergeet je ze niet snel.

• Hoe leer je deze? Door ze te 'stampen' en door er mee aan de slag te gaan.

Aan de slag met:

• H4 Lezen opdracht 1, 2 & 4

Hoe? Per boek/laptop

Vragen:

Ik loop door het lokaal om je vraag te beantwoorden. Ik kom vanzelf bij je 

langs.

Wat te doen als je klaar bent:

• Beginnen met H1 woordenschat

Voor hoe lang?

Groen: Overleggen met je klasgenoten mag. Heb je vragen? Wacht op de docent, of vraag je klasgenoot.

Oranje: We werken op fluisterniveau, vragen? Wacht op de docent.

Rood: We zijn stil aan het werk. Je vragen mag je op een later moment stellen.

Signaalwoorden

Signaalwoorden verbinden zinnen aan elkaar.

Ze geven je een seintje. 'Let op!' er volgt nu een opsomming, tegenstelling etc. etc.

Tekst makkelijker begrijpen

Je kan nu:

- Weet je wat signaalwoorden zijn

- Weet je dat signaalwoorden handig zijn om een tekst te snappen

- Heb je de opdrachten afgemaakt. 

Na vandaag:

• Kan jij één ding benoemen, die je nog niet wist, maar vandaag hebt geleerd?

De volgende les:

Maandag vrij