Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Argumenteren en weerleggen
Slide 1 - Diapositive
4 vormen van argumenteren
Enkelvoudige argumentatie
Meervoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Onderschikkende argumentatie
Slide 2 - Diapositive
Lesdoel
Je kunt onderscheid maken tussen de verschillende soorten argumenten.
Je weet wat een feitelijk en een waarderend argument is
Slide 3 - Diapositive
Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.
Slide 4 - Diapositive
Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.
Slide 5 - Diapositive
Bij nevenschikkende argumentatie vormen twee deelargumenten samen een argument. De argumenten onderbouwen samen het standpunt. Als je een van de twee ontkracht, klopt je argumentatie niet meer.
Slide 6 - Diapositive
Bij onderschikkendeargumentatie ondersteunt een argument een ander argument.
Slide 7 - Diapositive
Waarderende argumenten
Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.
Voorbeeld
- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .
Slide 8 - Diapositive
Feitelijke argumenten
Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.
Voorbeeld Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.
Slide 9 - Diapositive
Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.
Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...
Slide 10 - Diapositive
De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 11 - Quiz
Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 12 - Quiz
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Amsterdam gaan. Dan maken er meer mensen gebruik van het openbaar vervoer.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 13 - Quiz
Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quiz
De Willem is een goede school. Het zit in een mooi gebouw en de leerlingen halen goede cijfers.