Spelling theorie hoofdletters, leestekens, meervouden en bijvoeglijk naamwoord

hoofdletters,
komma's
meervouden en 
bijvoeglijk naamwoord

1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

hoofdletters,
komma's
meervouden en 
bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Diapositive

Hoofdletters
Je schrijft een hoofdletter:

  • aan het begin van een zin: Mijn teamgenoot is een kei in smashen.
  • bij namen: Toon Verbraak, Noord-Brabant, Kinderdagverblijf ’t Boemeltje, Oosterplas, Stationsplein, Europese Unie, Marskramer.
  • bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Groningse, Spaans, Zuid-Afrikaanse. 
  • Géén hoofdletter krijgen de namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken: vrijdag, oktober, herfst, westen.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Leestekens zijn dus belangrijk!

Slide 7 - Diapositive

Leestekens
Een tekst waarin leestekens goed gebruikt zijn, leest makkelijk en vlot. Een tekst waarin leestekens minder goed gebruikt zijn, leest moeizaam.

Slide 8 - Diapositive

Dit is jouw taak, niet die van mij.
(De taak wordt specifiek aan iemand anders toegewezen.)

Dit is jouw taak niet, die van mij.
(De taak is niet van de ander, maar van mij.)

Slide 9 - Diapositive

Leestekens
Dit hoort allemaal bij leestekens:
  • Punt
  • Vraagteken
  • Uitroepteken
  • Komma
  • Dubbele punt
  • Aanhalingstekens
  • Punt-komma

Slide 10 - Diapositive

Leestekens
Een zin eindigt met een leesteken.

  • Punt (gewone zin/ mededelende zin): De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep): Doe je best!

Slide 11 - Diapositive

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
tussen twee persoonsvormen
Pas toe hij dat zei, vielen de puzzelstukjes  op zijn plaats.  'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
als je iemand aanspreekt
'He, wat doe jij daar?'   

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Aanhalingstekens en dubbele punt
Als je letterlijk opschrijft wat iemand zegt, dan noem je dit een citaat.
Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens.

Kijk maar: 
Maartje zegt: 'Hoe laat is het?'


Slide 14 - Diapositive

Aanhalingstekens en dubbele punt
Als je een hele zin citeert, begint het citaat met een hoofdletter. Als het citaat aan het eind van de zin staat, valt de punt binnen de aanhalingstekens:

Ik zei: “Ik hou niet van appeltaart.”
Ook een vraagteken of uitroepteken dat bij het citaat hoort, valt binnen de aanhalingstekens:
De kassière vroeg: “Hebt u een klantenkaart?”
De docent riep: “Stilte!”
Er komt geen extra punt na het citaat.

Slide 15 - Diapositive

Aanhalingstekens en dubbele punt
Als je een hele zin citeert, begint het citaat met een hoofdletter. Als het citaat aan het eind van de zin staat, valt de punt binnen de aanhalingstekens:

Ik zei: “Ik hou niet van appeltaart.”
Ook een vraagteken of uitroepteken dat bij het citaat hoort, valt binnen de aanhalingstekens:
De kassière vroeg: “Hebt u een klantenkaart?”
De docent riep: “Stilte!”
Er komt geen extra punt na het citaat.

Als je een hele zin citeert, begint het citaat met een hoofdletter. Als het citaat aan het eind van de zin staat, valt de punt binnen de aanhalingstekens:

Ik zei: “Ik hou niet van appeltaart.”
Ook een vraagteken of uitroepteken dat bij het citaat hoort, valt binnen de aanhalingstekens:

De kassière vroeg: “Hebt u een klantenkaart?”
De docent riep: “Stilte!”

Slide 16 - Diapositive

We gaan nu oefenen. Geef in de volgende slides aan of de hoofdletters en leestekens goed in de zin staan. 

Slide 17 - Diapositive

We rijden vandaag door Nederland, België, en Luxemburg.
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

De jongen riep: "pas op met oversteken hoor!!"
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quiz

De man fluisterde: "Ik kan niet meer".
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quiz

'Waarmee kan ik u helpen?', vroeg de medewerkster.
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

Als je oefent, word je een betere speler.
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quiz

Sleep de leestekens naar de juiste plaats
- aan het eind van een zin
- aan het eind van een vraagzin
- aan het eind van een zin met extra nadruk
- tussen twee persoonsvormen / tussen delen van een opsomming / na een naam of uitroep aan het begin van een zin / vóór verbindingswoorden
PUNT
VRAAGTEKEN
UITROEPTEKEN
KOMMA

Slide 23 - Question de remorquage

Sleep de leestekens naar de juiste plaats
Loop ik naar de Albert Heijn
Ik loop naar de Albert Heijn omdat ik boodschappen moet doen
Loop naar de Albert Heijn
Ik loop naar de Albert Heijn
PUNT
VRAAGTEKEN
UITROEPTEKEN
KOMMA

Slide 24 - Question de remorquage

Welk leesteken vind je nog lastig?
punt
komma's
vraagteken
uitroepteken
aanhalingstekens
hoofdletters

Slide 25 - Sondage

Meervouden
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een enkelvoud en een meervoud. Er zijn verschillende manieren waarop je het meervoud van een zelfstandig naamwoord maakt.

Zet -en achter het woord
Zet -ën achter het woord
Zet -s achter het woord

Slide 26 - Diapositive

meervouden -en
Zo maak je een meervoud op -en
Zet -en achter het enkelvoud: taart → taarten; fooi → fooien; merk → merken
Soms moet je ook:
• de laatste letter verdubbelen: vlag → vlaggen; blik → blikken; bel → bellen
• een a, e, o of u weglaten: jaar → jaren; steen → stenen; boot → boten
• een -f veranderen in een -v-: schijf → schijven
• een -s veranderen in een -z-: muis → muizen

Slide 27 - Diapositive

meervouden -ën 
• Als het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën:
– idee → ideeën; fee → feeën; trofee → trofeeën
• Als het enkelvoud eindigt op -ie, maak je het meervoud met -ën of met -n. Dit is afhankelijk van de klemtoon:
– als de klemtoon op -ie valt, dan voeg je -ën toe: theorie → theorieën
– als de klemtoon op een andere lettergreep valt, dan krijgt de laatste e een trema en voeg je alleen -n toe: olie → oliën

Slide 28 - Diapositive

meervouden -s
Zo maak je een meervoud op -s:
• Je schrijft een -s achter het enkelvoud:
– bezem → bezems; café → cafés; decoratie → decoraties; race → races
• Je schrijft -’s (apostrof + s) achter het enkelvoud:
– bij woorden op -a, -i, -o, -u of -y: pyjama → pyjama’s; kiwi → kiwi’s; jojo → jojo’s; sudoku → sudoku’s; lolly → lolly’s
– bij afkortingen: pc’s, havo’s, tv’s, WK’s

Slide 29 - Diapositive

Wat is het meervoud van
hobby
A
hobby's
B
hobbies

Slide 30 - Quiz

Wat is het meervoud van
bumper
A
bumpers
B
bumper's

Slide 31 - Quiz

Wat is het meervoud van
baas
A
basen
B
bazen

Slide 32 - Quiz

Wat is het meervoud van
orchidee
A
orchideeën
B
orchideën

Slide 33 - Quiz

Wat is het meervoud van
tosti
A
tosties
B
tosti's

Slide 34 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte vorm en een lange vorm (met een -e): – mooi mooie; dof doffe; laag lage. Je zegt: Die tas is mooi. Dat is een mooie tas.

Slide 35 - Diapositive

Manieren om de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord te maken
• Zet een -e achter het woord:
 – klein → kleine; sterk → sterke; nieuw → nieuwe.
• Verdubbel de laatste letter en zet een -e achter het woord:
 – fris → frisse; glad → gladde; wit → witte.
• Haal een a, e, o of u weg en zet een -e achter het woord:
 – traag trage; leeg → lege; dood dode; zuur zure.​​
• Verander een -f in een -v- of een -s in een -z- en zet een -e achter het woord:
 – lief → lieve; naïef → naïeve; grijs → grijze; vlekkeloos → vlekkeloze.

Slide 36 - Diapositive

Trema
Sommige bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met een trema (twee puntjes boven een klinker): financieel → financiële; industrieel → industriële. Daarmee geef je aan dat bij die klinker een nieuwe lettergreep begint. Zo voorkom je dat het woord verkeerd wordt uitgesproken.

Slide 37 - Diapositive

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zeggen van welk materiaal (welke stof) iets is gemaakt. Ze hebben maar één vorm en eindigen meestal op -en (een houten pollepel, een zilveren ring), maar niet altijd (een nylon tas, een aluminium pan).

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Question de remorquage