Spelling hoofdletters, leestekens, meervouden en bijvoeglijk naamwoord

hoofdletters,
  meervouden en 
bijvoeglijk naamwoord

1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 6 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

hoofdletters,
  meervouden en 
bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Diapositive

Hoofdletters
Je schrijft een hoofdletter:

  • aan het begin van een zin: Mijn teamgenoot is een kei in smashen.
  • bij namen: Toon Verbraak, Noord-Brabant, Kinderdagverblijf ’t Boemeltje, Oosterplas, Stationsplein, Europese Unie, Marskramer.
  • bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Groningse, Spaans, Zuid-Afrikaanse. Géén hoofdletter krijgen de namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken: vrijdag, oktober, herfst, westen.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Leestekens?
Dit hoort allemaal bij leestekens:
  • Punt
  • Vraagteken
  • Uitroepteken
  • Komma
  • Dubbele punt
  • Aanhalingstekens

Slide 5 - Diapositive

Wat is het nut van leestekens?

Slide 6 - Carte mentale

Slide 7 - Diapositive

Leestekens
Een tekst waarin leestekens goed gebruikt zijn, leest makkelijk en vlot. Een tekst waarin leestekens minder goed gebruikt zijn, leest moeizaam.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Aanhalingstekens en dubbele punt
Als je letterlijk opschrijft wat iemand zegt, dan noem je dit een citaat.
Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens.

Kijk maar: 
Maartje zegt: 'Hoe laat is het?'


Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

We gaan nu oefenen. Geef in de volgende slides aan of de leestekens goed in de zin staan. 

Slide 12 - Diapositive

We rijden vandaag door Nederland, België, en Luxemburg.
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 13 - Quiz

De jongen riep: "pas op met oversteken hoor!!"
A
Alle leestekens/hoofdletters zijn juist
B
Niet alle hoofdletters/leestekens zijn juist

Slide 14 - Quiz

De man fluisterde: "Ik kan niet meer".
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn verkeerd geschreven.

Slide 15 - Quiz

'Waarmee kan ik u helpen?', vroeg de medewerkster.
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 16 - Quiz

Als je oefent, word je een betere speler.
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 17 - Quiz

Sleep de leestekens naar de juiste plaats
- aan het eind van een zin
- aan het eind van een vraagzin
- aan het eind van een zin met extra nadruk
- tussen twee persoonsvormen / tussen delen van een opsomming / na een naam of uitroep aan het begin van een zin / vóór verbindingswoorden
PUNT
VRAAGTEKEN
UITROEPTEKEN
KOMMA

Slide 18 - Question de remorquage

Sleep de leestekens naar de juiste plaats
Loop ik naar de Albert Heijn
Ik loop naar de Albert Heijn omdat ik boodschappen moet doen
Loop naar de Albert Heijn
Ik loop naar de Albert Heijn
PUNT
VRAAGTEKEN
UITROEPTEKEN
KOMMA

Slide 19 - Question de remorquage

Meervouden
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een enkelvoud en een meervoud. Er zijn verschillende manieren waarop je het meervoud van een zelfstandig naamwoord maakt.

Zet -en achter het woord
Zet -ën achter het woord
Zet -s achter het woord

Slide 20 - Diapositive

meervouden -en
Zo maak je een meervoud op -en
Zet -en achter het enkelvoud: taart → taarten; fooi → fooien; merk → merken
Soms moet je ook:
• de laatste letter verdubbelen: vlag → vlaggen; blik → blikken; bel → bellen
• een a, e, o of u weglaten: jaar → jaren; steen → stenen; boot → boten
• een -f veranderen in een -v-: schijf → schijven
• een -s veranderen in een -z-: muis → muizen

Slide 21 - Diapositive

meervouden -ën 
• Als het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën:
– idee → ideeën; fee → feeën; trofee → trofeeën
• Als het enkelvoud eindigt op -ie, maak je het meervoud met -ën of met -n. Dit is afhankelijk van de klemtoon:
– als de klemtoon op -ie valt, dan voeg je -ën toe: theorie → theorieën
– als de klemtoon op een andere lettergreep valt, dan krijgt de laatste e een trema en voeg je alleen -n toe: olie → oliën

Slide 22 - Diapositive

meervouden -s
Zo maak je een meervoud op -s:
• Je schrijft een -s achter het enkelvoud:
– bezem → bezems; café → cafés; decoratie → decoraties; race → races
• Je schrijft -’s (apostrof + s) achter het enkelvoud:
– bij woorden op -a, -i, -o, -u of -y: pyjama → pyjama’s; kiwi → kiwi’s; jojo → jojo’s; sudoku → sudoku’s; lolly → lolly’s
– bij afkortingen: pc’s, havo’s, tv’s, WK’s

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Slide 25 - Vidéo

Wat is het meervoud van
hobby
A
hobby's
B
hobbies

Slide 26 - Quiz

Wat is het meervoud van
bumper
A
bumpers
B
bumper's

Slide 27 - Quiz

Wat is het meervoud van
baas
A
basen
B
bazen

Slide 28 - Quiz

Wat is het meervoud van
orchidee
A
orchideeën
B
orchideën

Slide 29 - Quiz

Wat is het meervoud van
tosti
A
tosties
B
tosti's

Slide 30 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte vorm en een lange vorm (met een -e): – mooi mooie; dof doffe; laag lage. Je zegt: Die tas is mooi. Dat is een mooie tas.

Slide 31 - Diapositive

Manieren om de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord te maken
• Zet een -e achter het woord:
 – klein → kleine; sterk → sterke; nieuw → nieuwe.
• Verdubbel de laatste letter en zet een -e achter het woord:
 – fris → frisse; glad → gladde; wit → witte.
• Haal een a, e, o of u weg en zet een -e achter het woord:
 – traag trage; leeg → lege; dood dode; zuur zure.​​
• Verander een -f in een -v- of een -s in een -z- en zet een -e achter het woord:
 – lief → lieve; naïef → naïeve; grijs → grijze; vlekkeloos → vlekkeloze.

Slide 32 - Diapositive

Trema
Sommige bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met een trema (twee puntjes boven een klinker): financieel → financiële; industrieel → industriële. Daarmee geef je aan dat bij die klinker een nieuwe lettergreep begint. Zo voorkom je dat het woord verkeerd wordt uitgesproken.

Slide 33 - Diapositive

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zeggen van welk materiaal (welke stof) iets is gemaakt. Ze hebben maar één vorm en eindigen meestal op -en (een houten pollepel, een zilveren ring), maar niet altijd (een nylon tas, een aluminium pan).

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Vidéo

Kies het passende bijvoeglijk naamwoord:
Op de rommelmarkt koop ik een (koper) kandelaar.
A
kopere
B
koperen
C
koopere
D
mooie

Slide 36 - Quiz

Typ het passende bijvoeglijk naamwoord:
Hij heeft een mooie (grijs) trui aan.

Slide 37 - Question ouverte

Typ het passende bijvoeglijk naamwoord:
De auto heeft (rubber) banden.

Slide 38 - Question ouverte

Typ het passende bijvoeglijk naamwoord:
De bal is rood. Het is een _______ bal.

Slide 39 - Question ouverte

Typ het passende bijvoeglijk naamwoord:
De potlood is klein. Het is een _______ potlood.

Slide 40 - Question ouverte

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
De acteurs kregen een exclusieve behandeling van de crew op de filmset.

Slide 41 - Question ouverte