Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
My sister ........ the guitar.
A
play
B
doesn't play
C
doesn't plays
D
playes
Slide 1 - Quiz
They ......... TV every night.
A
don't watch
B
don't watches
C
don't watchs
D
doesn't watch
Slide 2 - Quiz
He ......... to rock music a lot.
A
don't listen
B
doesn't listens
C
doesn't listen
D
don't listens
Slide 3 - Quiz
You .......... like your father.
A
don't look
B
don't looks
C
doesn't looks
D
doesn't look
Slide 4 - Quiz
Mark ...... to be enjoying himself.
A
don't seem
B
doesn't seem
C
don't seems
D
doesn't seems
Slide 5 - Quiz
Word order
Wie doet wat waar wanneer?
Slide 6 - Diapositive
Word order in English
Vaste volgorde, strenger dan Nederlands
Onderwerp, alle werkwoorden, lijdend voorwerp, plaats en tijd
Oftewel: wie doet wat waar wanneer
Wanneer (de tijd) mag ook aan het begin van de zin, als je daar nadruk op wilt leggen (is het belangrijkste dan)
Slide 7 - Diapositive
word order vragen
Alleen in een vraagzin komt er een werkwoord voor het onderwerp te staan. Zijn er daarnaast nog meer werkwoorden in de zin, dan komen die op hun normale vaste plek te staan:
Vraagwerkwoord, onderwerp, andere werkwoorden, lijdend voorwerp, plaats, tijd
Slide 8 - Diapositive
Put in the correct order: Plays - my sister - at home - the guitar
Slide 9 - Question ouverte
Put in the correct order: Two brothers and sisters - have got - I
Slide 10 - Question ouverte
Put in the correct order: to the park - Johnny - walks - every day - the dog
Slide 11 - Question ouverte
Put in the correct order: is - your bedroom - pretty
Slide 12 - Question ouverte
Adverbs of frequency
Om aan te geven hoe vaak iets gebeurt, gebruik je adverbs of frequency. Dit zijn bijv.: always, never, sometimes, often.
Deze staan na het werkwoord to be en voor andere werkwoorden.
I am always late
He never works late.
Slide 13 - Diapositive
To make a sentence...
...you start with a subject, then come the verbs, the object and where and when close the deal.
Wie doet wat waar wanneer
Slide 14 - Diapositive
Work from workbook
Make exercise 55, 56, 57 (p124/125)
Done? start with paragraph G (p116)
Slide 15 - Diapositive
Easy peasy?
Make exercise 58 and 59 (to practise writing)
Slide 16 - Diapositive
Need more practice?
Go to https://www.english-4u.de/en/grammar-exercises/word-order.htm