huitième cours-24 mai 2022

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Les buts
Aan het eind van dit lesuur....:



1. Weet je wat je te wachten staat voor de toets
2. Kan je vertellen wat je gaat doen
3. Kan je het werkwoord gaan (aller) gebruiken
4. Heb je geoefend met een schrijfopdracht



Slide 2 - Diapositive

Informatie over de toets:
Je krijgt 3 leesteksten over de thema's:
1. Huisdieren
2. Een stad (een route/activiteiten, etc.)
Je krijgt 3 schrijfopdrachten over de thema's:
1. je woonplaats, jezelf, activiteiten om te doen
2. verjaardag, eten, activiteiten en met wie. 
3. Het beschrijven van een persoon/dier

Slide 3 - Diapositive

Wat/hoe moet je leren?
1. Woorden ben je niet verplicht om te leren (ik overhoor je er niet op) maar die zijn wel handig voor te kunnen lezen en schrijven
2. Grammatica:
5D: Passé composé (blz.43 WB.B)
5H: Bijvoeglijk naamwoord (blz.43 WB.B)
6D: een vraag stellen (blz.81 WB.B)
6H:het werkwoord aller + futur proche (blz.81 WB.B)
3. Oefenen met teksten lezen, dit kan met Hoofdstuk 4 (WB A)

Slide 4 - Diapositive

le futur proche

Slide 5 - Diapositive

Na deze les:
    Weet je wat de futur proche is
    Kun de de vormen van het werkwoord "aller" opnoemen
    Weet je wat het werkwoord "aller" betekent
    Kun je werkwoorden in de futur proche zetten
    Weet je wat de woordvolgorde in een Franse zin is
    Kun je een zin in de futur proche én in de ontkenning zetten.

Slide 6 - Diapositive

Wat voor tijd
zou " le futur"
kunnen zijn?

Slide 7 - Carte mentale

le futur proche
             de nabije toekomst. Dat gebruik je wanneer je iets gelijk nadat je het zegt, gaat doen. 
Bijvoorbeeld:  Ik ga mijn kamer opruimen
Exemple: Je vais ranger ma chambre. 

Slide 8 - Diapositive

Stap 1: leer het rijtje van "aller"
je
vais
tu
vas
il / elle/ on
va
nous
allons
vous 
allez
ils / elles 
vont
ik
ga
jij
gaat
hij / zij / men
gaat
wij
gaan
jullie / u
gaan / gaat
zij [mmv / vmv]
gaan

Slide 9 - Diapositive

sleep de juiste vorm van aller & de vertalingen naar de juiste persoon
Je 
Tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
vont
allons
vais
vas
va
allez
ik
jij
hij / zij / men
wij
jullie / u
zij [mmv / vmv

Slide 10 - Question de remorquage

Stap 2
Om de futur proche te maken doe je het volgende:
                                 vorm van aller + heel werkwoord


                Bijvoorbeeld: Elle va danser avec sa copine
Vertaling: Zij gaat met haar vriendin dansen 

Slide 11 - Diapositive

Let op!!!
In het Frans plaatsen we de werkwoorden bij elkaar
In het Nederlands zeggen we: 
Zij gaat met haar broer zingen

In het Frans zeggen we:
Elle va chanter avec son frère.


Slide 12 - Diapositive

De zinsvolgorde is dan:



onderwerp
vorm van aller
heel ww
rest v.d. zin
Nous
allons
écouter 
de la musique
Ma mère
va 
manger
une pomme

Slide 13 - Diapositive

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
vorm van aller
hele
werkwoord
rest
van de zin
Ils
vont
acheter
des pantalons

Slide 14 - Question de remorquage

Let op
Als je een zin ontkennend maakt, dan zet je ne... pas om het 1e werkwoord in de zin. Dus:

onderwerp
ne vorm van aller pas
heel ww
rest v.d. zin
Nous
n'allons pas
écouter 
de la musique
Ma mère
ne va pas
manger
une pomme

Slide 15 - Diapositive

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
ontkenning
vorm van aller
ontkenning
hele ww
rest v.d. zin
Ils
vont
acheter
de pantalons
ne
pas

Slide 16 - Question de remorquage

Zet het werkwoord in de futur proche:
Elle [ manger ]
A
Elle aller manger
B
Elle va manger
C
Elle vais manger
D
Elle va mange

Slide 17 - Quiz

Gebruik de volgende liedjes om het werkwoord uit je hoofd te leren, meezingen en meedansen is aanbevolen :D

Slide 18 - Diapositive

3

Slide 19 - Vidéo

00:29
Wat was de je-vorm van aller ook alweer?
A
je vais
B
je vas
C
je va
D
j'allons

Slide 20 - Quiz

00:31
Wat was de tu-vorm van aller?
A
tu vais
B
tu va
C
tu vas
D
tu vont

Slide 21 - Quiz

00:38
Weet jij de nous-vorm van "aller" nog?
A
nous vais
B
nous allez
C
nous vont
D
nous allons

Slide 22 - Quiz

Het volgende lied gaat iets sneller :)


Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Salut!

Comment ça va ? Tu habites où exactement? Et tu aimes ta ville? Moi, je vais en Hollande en train.

Le dimanche, je voudrais faire une activité à Utrecht. Tu as une idée pour une activité? Comment tu vas à Utrecht?

À Plus!
Sophie

Sophie

Slide 25 - Diapositive

Lis l’e-mail de Sophie. Réponds aux questions soulignées. Utilise 30 à 40 mots.

Wat moet je volgens het tekstje hierboven doen?

Slide 26 - Question ouverte

Schrijfopdracht:
Lis l’e-mail de Sophie. Réponds aux questions soulignées. Utilise 30 à 40 mots.  Lever je antwoord bij me in, geschreven, via Teams, wat je fijn vindt.
Salut!
Comment ça va ? Tu habites où exactement? Et tu aimes ta ville? Moi, je vais en Hollande en train.

Le dimanche, je voudrais faire une activité à Utrecht. Tu as une idée pour une activité? Comment tu vas à Utrecht?

À Plus!
Sophie

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Lien

5 mots du cours

Slide 29 - Carte mentale

Comment tu as trouvé le cours?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Sondage