K3, K4 & K13, Herhaling

Herhalingsles - K3, K4 & K13
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhalingsles - K3, K4 & K13

Slide 1 - Diapositive

Planning van vandaag

1. Extra oefenen 
2. Herhaling K3, K4 & K13
3. Aan de slag!
4. Afsluiting les

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Lien

Slide 4 - Lien

De 6 levenskenmerken
- Een organisme vertoont of heeft altijd deze 6 levenskenmerken vertoont.


Slide 5 - Diapositive

Levend, dood Levenloos
-Levend: vertoond 6 levenskenmerken.

- Dood: heeft de  6 levenskenmerken vertoond

- Levenloos: heeft niet alle 6 levenskenmerken.

Slide 6 - Diapositive

De vier rijken
Organismen (levende wezens)  kunnen we verdelen in 4 rijken:
- Planten
- Dieren
- Schimmels
- Bacteriën

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Erfelijke eigenschappen
-Kenmerken die je kan zien noemen wij eigenschappen (kleur haar, vorm van je neus)
Veel van deze eigenschappen liggen al vast sinds je geboorte.
Dit zijn erfelijke eigenschappen.
Ze liggen vast in je DNA.

1 gen zorgt voor 1 erfelijke eigenschap

Slide 9 - Diapositive

Genotype & Fenotype
- Genotype, erfelijke eigenschappen die liggen in je genen

- Fenotype, eigenschappen die je aan de buitenkant van iemand kan zien. Deze kunnen ook veranderen! (haar verven, botox, tattoo)

Slide 10 - Diapositive

Dominant & Recessief
- Per erfelijke eigenschap heb je 2 genen.  
- Dominant, dit gen komt bijna altijd tot uiting.
- Recessief, dit gen komt vaak niet tot uiting.

Voorbeeld: Als iemand een dominant gen heeft voor zwart haar, krijgt hij altijd zwart haar!

Slide 11 - Diapositive

Chromosomen
- Chromosomen komen altijd in paren voor. Je hebt 23 chromosomen paren en dus 46 chromosomen.

- Het 23ste paar zijn je geslachtschromosomen (bepaalt wat voor geslacht je krijgt)

Slide 12 - Diapositive

Mitose
- Normale celdeling.
- DNA verdubbeld zich, hierna splitst de cel in tweeën. 
- De gespitste cellen hebben 46 chromosomen

Slide 13 - Diapositive

Meiose
- Reductiedeling, een cel splits en heeft maar de helft van de chromosomen. De cellen hebben 23 chromosomen

- Dit gebeurt in de zaadballen en eierstokken.

Slide 14 - Diapositive

Homozygoot & Heterozygoot
  - Homozygoot, twee dezelde letters:
  BB - Homozygoot dominant
  bb - Homozygoot recessief
- Heterozygoot, twee verschillende letters: Bb

Slide 15 - Diapositive

Homozygoot & Heterozygoot
- Per erfelijke eigenschap heb je 2 genen. Dit kunnen we opschrijven als twee letters: BB, Bb, bb
 
- Hoofdletter = dominant, dit gen komt bijna altijd tot uiting.
- Kleine letter = recessief, dit gen komt vaak niet tot uiting.

Slide 16 - Diapositive

Kruisingsschema
- Combineren van eigenschappen van de vader en moeder. 
- Hieruit kunnen we aflezen hoeveel % kans de nakomenlingen (kinderen) hebben om dezelfde eigenschappen te hebben.

Voorbeeld:
Variant B zorgt voor bruin haar, variant b zorgt blond haar. 
Hoeveel kans is er dat de nakomelingen blond haar hebben?

Slide 17 - Diapositive

Oefenen
- Combineren van eigenschappen van de vader en moeder. 
- Hieruit kunnen we aflezen hoeveel % kans de nakomenlingen (kinderen) hebben om dezelfde eigenschappen te hebben.

Voorbeeld:
Variant B zorgt voor bruin haar, variant b zorgt blond haar. 
Hoeveel kans is er dat de nakomelingen blond haar hebben?

Slide 18 - Diapositive

Evolutietheorie
- Organismen blijven veranderen. Dit komt door:
  - Verandering van omgeving
  - Mutaties
  - Seksuele selectie
  - Ziektes

Slide 19 - Diapositive

Mutatie
- Je lichaam maakt constant nieuwe cellen en kopieerd je DNA
- Als plotseling je DNA veranderd heb je een mutatie.

- Mutatie's zorgen ervoor dat je langzaam veranderd (blauwe ogen)

Slide 20 - Diapositive

Natuurlijke selectie
- Individuen (dieren) die het beste aangepast zijn aan de omgeving kunnen het beste overleven en krijgen meer nakomelingen. 

- Als individuen spitsen van elkaar is er isolatie. Deze individuen gaan zich anders aanpassen en worden andere soorten.

Slide 21 - Diapositive


Waar liggen je genen?
A
op je chromosomen
B
los in de celkern

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Diapositive

Celmembraan
Cytoplasma
Celkern met chromosomen

Slide 24 - Question de remorquage

Gen
Celkern
DNA
Chromosomen

Slide 25 - Question de remorquage

Chromosoom/ gen/ DNA

Slide 26 - Diapositive

Je hebt het genotype en het fenotype.
Wat wordt bedoeld met het genotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet

Slide 27 - Quiz

Wat betekent het woord recessief?
A
een eigenschap die alleen tot uiting komt zonder dominant allel
B
een eigenschap die altijd tot uiting komt

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Katherina zegt: De eicel bepaalt het geslacht bij de bevruchting.
Marnix zegt: De chromosomen van de man bestaan uit 22 paar gelijke chromosomen en 1 paar ongelijke chromosomen.
Wie heeft gelijk?
A
Beide hebben gelijk
B
Alleen Katherina heeft gelijk
C
Alleen Marnix heeft gelijk
D
Beide hebben ongelijk

Slide 31 - Quiz


Waar liggen je genen?
A
in al je lichaamscellen
B
alleen in je geslachtscellen

Slide 32 - Quiz

Cellen kunnen zich op 2 manieren delen: via mitose of meiose. Welke celdeling hoort bij welke cellen?
MITOSE
MEIOSE
HUIDCELLEN
ZAADCELLEN
BLOEDCELLEN
SPIERCELLEN
EICELLEN
BOTCELLEN

Slide 33 - Question de remorquage

Mitose
Meiose
Gewone celdeling
Zelfde aantal chromosomen
Helft van de chromosomen
Lichaamscellen
Geslachtscellen

Slide 34 - Question de remorquage

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

23 chromosomen
23 chromosomen
46 chromosomen
46 chromosomen

Slide 37 - Question de remorquage

Je kruist twee koeien met elkaar. De zwarte vachtkleur is dominant en wordt aangeven met een R. De bruine vachtkleur is recessief en wordt aan geven met een r. Het genotype van de moeder is Rr en van de vader rr.
Maken een kruisingsschema  
R
r
r
r
R
r
r
r
r
r
r
R

Slide 38 - Question de remorquage

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive

Peter is heterozygoot voor het FH-gen. Hana heeft de ziekte niet en is
homozygoot recessief.
Hoe groot is de kans dat een kind van Peter en Hana de ziekte FH krijgt?

Peter is heterozygoot, dus Aa
Hanna is homozygoot recessief, dus aa
Een kruisingsschema ziet er dan zo uit:

Sleep het goede antwoord hier naartoe
0%
100%
75%
50%
25%

Slide 41 - Question de remorquage

Aan de slag!
- Maak de opdrachten op papier. Ga daarna aan de slag
   met de oefentoets




- Weet je het even niet meer? Lees de theorie door!! 



timer
15:00

Slide 42 - Diapositive

Succes met leren!
Stuur mij een mail als je
nog vragen hebt!! 
(Natuurlijk niet een avond van
tevoren)

Slide 43 - Diapositive