2.1 Jouw inkomsten en uitgaven

2.1 Jouw inkomsten en uitgaven
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

2.1 Jouw inkomsten en uitgaven

Slide 1 - Diapositive

Ik leer in deze paragraaf:
1) wat voor soort inkomen ik kan hebben.
2) welke groepen uitgaven er zijn.
3) hoe ik bedragen omreken van week naar maand en omgekeerd.
4) hoe ik een begroting van mijn inkomsten en uitgaven maak.

Slide 2 - Diapositive

Wie van jullie heeft al loon of salaris?
Ja, ik
Nope

Slide 3 - Sondage

Soorten inkomens
Inkomen = Geld dat je als persoon of gezin ontvangt
Hoe kun je aan inkomen komen?
  • Voor een bedrijf werken
  • Zelf een bedrijf starten
  • Geld krijgen van de overheid

Slide 4 - Diapositive

Soorten inkomens
Loon of salaris = als je in  bent bij een bedrijf
Winst = als je geld  met een eigen bedrijf
Uitkering = geld dat je ontvangt van de overheid als je werkloos bent of arbeidsongeschikt. De kinderbijslag die jullie ouders krijgen is ook een uitkering.

Slide 5 - Diapositive

Welke (3) soorten inkomens ken je?

Slide 6 - Question ouverte

Ik leer in deze paragraaf:
1) wat voor soort inkomen ik kan hebben.
2) welke groepen uitgaven er zijn.
3) hoe ik bedragen omreken van week naar maand en omgekeerd.
4) hoe ik een begroting van mijn inkomsten en uitgaven maak.

Slide 7 - Diapositive

Maak opdracht
1, 2, 3, 4 (blz. 44+45)
Tijd: 5 minuten 
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: Lees blauwe tekstvak blz 45
timer
5:00

Slide 8 - Diapositive

Geld uitgeven
Het geld dat je kunt uitgeven is je budget
Hoe meer je verdient, hoe hoger 

Slide 9 - Diapositive

boodschappen cadeautjes
contributie

Slide 10 - Diapositive

Welke (3) groepen uitgaven ken je?

Slide 11 - Question ouverte

Ik leer in deze paragraaf:
1) wat voor soort inkomen ik kan hebben.
2) welke groepen uitgaven er zijn.
3) hoe ik bedragen omreken van week naar maand en omgekeerd.
4) hoe ik een begroting van mijn inkomsten en uitgaven maak.

Slide 12 - Diapositive

Maak opdracht
5, 6, 8 (blz. 46)
Tijd: 4 minuten 
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: Lees blz 47
timer
4:00

Slide 13 - Diapositive

omrekenen van week naar maand

Slide 14 - Diapositive

Je geeft €6 per week uit in de supermarkt. Hoeveel is dat per maand?
Let op: 1 maand is niet hetzelfde af 4 weken.
Verhoudingstabel is verplicht.

Slide 15 - Diapositive

Je hebt een krantenabonnement van €4 per week. Hoeveel is dat per maand?

Slide 16 - Question ouverte

omrekenen van maand naar week

Slide 17 - Diapositive

Tim betaalt €25 contributie per maand. Hoeveel is dit per week?
Let op: 1 maand is niet hetzelfde af 4 weken.
Verhoudingstabel is verplicht.

Slide 18 - Diapositive

Paolo heeft een Netflix abonnement van €11 per maand. Hoeveel is dat per maand?

Slide 19 - Question ouverte

Ik leer in deze paragraaf:
1) wat voor soort inkomen ik kan hebben.
2) welke groepen uitgaven er zijn.
3) hoe ik bedragen omreken van week naar maand en omgekeerd.
4) hoe ik een begroting van mijn inkomsten en uitgaven maak.

Slide 20 - Diapositive

Maak opdracht
9 t/m 14 (blz. 47+48)
Tijd: 7 minuten 
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: Lees het blauwe tekstvak
timer
7:00

Slide 21 - Diapositive

Begroting maken
Heb je genoeg inkomen om je uitgaven te betalen?
Hoeveel houd je deze maand over?
Dat zie je in een begroting

Slide 22 - Diapositive

Begroting maken
Geld over = overschot
Niet genoeg geld = tekort

Slide 23 - Diapositive

Ik leer in deze paragraaf:
1) wat voor soort inkomen ik kan hebben.
2) welke groepen uitgaven er zijn.
3) hoe ik bedragen omreken van week naar maand en omgekeerd.
4) hoe ik een begroting van mijn inkomsten en uitgaven maak.

Slide 24 - Diapositive

Maak opdracht
15, 16, 17 (blz. 47+48)
Tijd: 3 minuten 
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: 15 t/m 17
timer
4:00

Slide 25 - Diapositive