Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 100 min
Éléments de cette leçon
2.1 Jouw inkomsten en uitgaven
Slide 1 - Diapositive
Ik leer in deze paragraaf:
1) wat voor soort inkomen ik kan hebben.
2) welke groepen uitgaven er zijn.
3) hoe ik bedragen omreken van week naar maand en omgekeerd.
4) hoe ik een begroting van mijn inkomsten en uitgaven maak.
Huiswerk = 1 t/m 6 en 8.
Slide 2 - Diapositive
Wie van jullie heeft een bijbaan?
Ja, ik
Nope
Slide 3 - Sondage
Hoe heet het geld dat je ontvangt door je baan?
Slide 4 - Diapositive
Wie heeft al eens geld verdiend zonder voor een baas te werken? Bijv. met koningsdag, 5 mei of een ander evenement.
Ja, ik
Nope
Slide 5 - Sondage
Soorten inkomens
Inkomen = Geld dat je als persoon of gezin ontvangt
Hoe kun je aan inkomen komen?
Voor een bedrijf werken
Zelf een bedrijf starten
Geld krijgen van de overheid
Slide 6 - Diapositive
Soorten inkomens
Loon of salaris = als je in dienst bent bij een bedrijf
Winst = als je geld verdient met een eigen bedrijf
Uitkering = geld dat je ontvangt van de overheid als je werkloos bent of arbeidsongeschikt. De kinderbijslag die jullie ouders krijgen is ook een uitkering.
Slide 7 - Diapositive
Welke (3) soorten inkomens ken je?
Slide 8 - Question ouverte
Ik leer in deze paragraaf:
1) wat voor soort inkomen ik kan hebben.
2) welke groepen uitgaven er zijn.
3) hoe ik bedragen omreken van week naar maand en omgekeerd.
4) hoe ik een begroting van mijn inkomsten en uitgaven maak.
Slide 9 - Diapositive
Maak opdracht
1, 2, 3, 4 (blz. 44+45)
Tijd: 5 minuten
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: Lees blauwe tekstvak blz 45
timer
6:00
Slide 10 - Diapositive
Geld uitgeven
Het geld dat je kunt uitgeven is je budget
Hoe meer je verdient, hoe hoger
Slide 11 - Diapositive
boodschappen cadeautjes
contributie
Slide 12 - Diapositive
Geef een voorbeeld van dagelijkse uitgaven (of 2 als je kan)
Slide 13 - Question ouverte
Geef een voorbeeld van vaste lasten (of 2 als je kan)
Slide 14 - Question ouverte
Geef een voorbeeld van incidentele uitgaven (of 2 als je kan)
Slide 15 - Question ouverte
Ik leer in deze paragraaf:
1) wat voor soort inkomen ik kan hebben.
2) welke groepen uitgaven er zijn.
3) hoe ik bedragen omreken van week naar maand en omgekeerd.
4) hoe ik een begroting van mijn inkomsten en uitgaven maak.
Slide 16 - Diapositive
Maak opdracht
5, 6, 8 (blz. 46)
Tijd: 4 minuten
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: Lees blz 47
timer
4:00
Slide 17 - Diapositive
Ik leer in deze paragraaf:
1) wat voor soort inkomen ik kan hebben.
2) welke groepen uitgaven er zijn.
3) hoe ik bedragen omreken van week naar maand en omgekeerd.
4) hoe ik een begroting van mijn inkomsten en uitgaven maak.
Slide 18 - Diapositive
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Huishoudelijke uitgaven
Kleding
Boodschappen
Nieuwe fiets
Netflix abbonnement
Make-up
Cadeautjes
Slide 19 - Question de remorquage
Winst
Uitkering
Salaris / Loon
Kinder -bijslag
Oppassen
Werkloos
Eigen bedrijf
Vaste baan bij overheid
Bijbaan bij supermarkt
Slide 20 - Question de remorquage
omrekenen van week naar maand
Slide 21 - Diapositive
Je geeft €6 per week uit in de supermarkt. Hoeveel is dat per maand?
Let op: 1 maand is niet hetzelfde af 4 weken.
Verhoudingstabel is verplicht met oefenen.
Slide 22 - Diapositive
Je hebt een krantenabonnement van €4 per week. Hoeveel is dat per maand?
Slide 23 - Question ouverte
omrekenen van maand naar week
Slide 24 - Diapositive
Tim betaalt €25 contributie per maand. Hoeveel is dit per week?
Let op: 1 maand is niet hetzelfde af 4 weken.
Verhoudingstabel is verplicht.
Slide 25 - Diapositive
Snap je 'm en had je krantenabonnement goed?
Maak opdracht 9 t/m 14
Slide 26 - Diapositive
Paolo heeft een Netflix abonnement van €11 per maand. Hoeveel is dat per week?
Slide 27 - Question ouverte
Ik leer in deze paragraaf:
1) wat voor soort inkomen ik kan hebben.
2) welke groepen uitgaven er zijn.
3) hoe ik bedragen omreken van week naar maand en omgekeerd.
4) hoe ik een begroting van mijn inkomsten en uitgaven maak.
Slide 28 - Diapositive
Maak opdracht
9 t/m 14 (blz. 47+48)
Tijd: 7 minuten
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: Lees het blauwe tekstvak
timer
7:00
Slide 29 - Diapositive
Ik leer in deze les:
1) wat voor soort inkomen ik kan hebben.
2) welke groepen uitgaven er zijn.
3) hoe ik bedragen omreken van week naar maand en omgekeerd.
4) hoe ik een begroting van mijn inkomsten en uitgaven maak.
Slide 30 - Diapositive
Begroting maken
Heb je genoeg inkomen om je uitgaven te betalen?
Hoeveel houd je deze maand over?
Dat zie je in een begroting
Slide 31 - Diapositive
Begroting maken
Geld over = overschot
Niet genoeg geld = tekort
Slide 32 - Diapositive
Ik leer in deze paragraaf:
1) wat voor soort inkomen ik kan hebben.
2) welke groepen uitgaven er zijn.
3) hoe ik bedragen omreken van week naar maand en omgekeerd.
4) hoe ik een begroting van mijn inkomsten en uitgaven maak.
Slide 33 - Diapositive
Maak opdracht
15, 16, 17 (blz. 48+49)
Tijd: 5 minuten
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan