Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Bij maanden, jaartallen, seizoenen en dagdelen.
Handball practice starts in October. They won an award in 1999. The sun shines in summer.
Kim eats cornflakes in the morning.
Het voorzetsel 'in' gebruik je bij dagdelen, maar niet bij het dagdeel 'nacht'.
in the morning
in the afternoon
in the evening
** at night **
Gebruik je bij dagen en data.
They got married on September 2nd.
Karen plays football on Wednesdays.
Gebruik je bij tijdsaanduidingen (tijdstippen).
The concert starts at 9 o'clock.
Bij deze uitdrukkingen gebruik je altijd 'at'.
I have hockey practice at the weekend.
We always eat turkey at Christmas.
They finished the test at the same time.