Via Vervolg thema 1 Spelling § 1 Hoofdletters en leestekens

Spelling & grammatica
§ 1 Hoofdletters en leestekens

Lesdoelen:

  • Je leert wanneer je een hoofdletter moet schrijven;
  • Je leert wanneer je een punt gebruikt;
  • Je leert wanneer je een uitroepteken gebruikt;
  • Je leert wanneer je een vraagteken gebruikt.

1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Spelling & grammatica
§ 1 Hoofdletters en leestekens

Lesdoelen:

  • Je leert wanneer je een hoofdletter moet schrijven;
  • Je leert wanneer je een punt gebruikt;
  • Je leert wanneer je een uitroepteken gebruikt;
  • Je leert wanneer je een vraagteken gebruikt.

Slide 1 - Diapositive

Wanneer een hoofdletter?
  • Begin van een zin;
  • Bij (aardrijkskundige) namen;
  • Officiële feestdagen;
  • Historische gebeurtenissen;
  • Instellingen, verenigingen of bedrijven.

Slide 2 - Diapositive

Wanneer geen hoofdletter?
  • Dagen
  • Maanden
  • Seizoenen
  • Windstreken

Slide 3 - Diapositive

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 4 - Quiz

Met of zonder hoofdletters?
A
havo
B
HAVO

Slide 5 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
aardrijkskunde
B
Aardrijkskunde

Slide 6 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
de volkskrant
B
de Volkskrant

Slide 7 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 8 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december

Slide 9 - Quiz

Welke leestekens
ken je al?

Slide 10 - Carte mentale

Waarom gebruiken we eigenlijk hoofdletters en leestekens?

Slide 11 - Question ouverte

Leestekens I

Een punt gebruik je bij gewone zinnen:


De winter begint op 21 december.
Het meisje rent door het bos.
Volgende week begint de vakantie.

Slide 12 - Diapositive

Leestekens II

Zet na een vraag een vraagteken.


Doe jij de deur even open?
Wil je ook wat drinken?
Hoe laat ben je vandaag vrij?

Slide 13 - Diapositive

Leestekens III

Geef met een uitroepteken je zin extra nadruk.


Pas op voor die auto!

Houd nog toch eens een keertje je mond!

Te gek! We gaan op vakantie naar Thailand!

Slide 14 - Diapositive

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Stop daar onmiddellijk mee.
B
Stop daar onmiddellijk mee?
C
Stop daar onmiddellijk mee!

Slide 15 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Hoe laat wil je eten.
B
Hoe laat wil je eten?
C
Hoe laat wil je eten!

Slide 16 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Weet jij waar mijn bal is.
B
Weet jij waar mijn bal is?
C
Weet jij waar mijn bal is!

Slide 17 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd.
B
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd?
C
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd!

Slide 18 - Quiz

Evaluatie van de les

Heb je de lesdoelen ook behaald?

Je leert wanneer je een hoofdletter moet schrijven;

Je leert wanneer je een punt gebruikt;

Je leert wanneer je een uitroepteken gebruikt;

Je leert wanneer je een vraagteken gebruikt.


Slide 19 - Diapositive

Heb je de lesdoelen behaald?
A
Ja, ik heb alle doelen behaald.
B
Nee, ik heb nog niet alle lesdoelen behaald.
C
Nee, ik heb geen enkel lesdoel behaald.

Slide 20 - Quiz

Huiswerk
Leren theorie op blz. 244
Maken opdracht 3 t/m 6

Slide 21 - Diapositive