Spelling hfst 1 klas 1 - hoofdletters en leestekens

Spelling

Lesdoelen:

Je leert wanneer je een hoofdletter moet schrijven;

Je leert wanneer je een punt gebruikt;

Je leert wanneer je een uitroepteken gebruikt;

Je leert wanneer je een vraagteken gebruikt;

Je leert wanneer je een komma gebruikt.

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Spelling

Lesdoelen:

Je leert wanneer je een hoofdletter moet schrijven;

Je leert wanneer je een punt gebruikt;

Je leert wanneer je een uitroepteken gebruikt;

Je leert wanneer je een vraagteken gebruikt;

Je leert wanneer je een komma gebruikt.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Wanneer een hoofdletter?
  • Begin van een zin: Ik ben vandaag jarig. 's Ochtends vertrekken we naar Spanje.
  • Bij namen (ook instellingen, verenigingen of bedrijven): Marit van den Grijn, heer De Graaf, Fenerbahce, Aditech
  • Afleidingen van aardrijkskundige namen: Zuid-Afrikaanse, Fries, Marokkaans

Slide 3 - Diapositive

Wanneer geen hoofdletter?
  • Dagen
  • Maanden
  • Seizoenen
  • Windstreken (oosten, zuid-westen)

Slide 4 - Diapositive

Toepassen van de theorie:
Geef antwoord op de vragen die hierna komen.

Slide 5 - Diapositive

Met of zonder hoofdletters?
A
zuiden
B
Zuiden

Slide 6 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
aardrijkskunde
B
Aardrijkskunde

Slide 7 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
de volkskrant
B
de Volkskrant

Slide 8 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 9 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december

Slide 10 - Quiz

Waar moet de hoofdletter?
A
mevrouw Van der Plas
B
mevrouw van der Plas
C
mevrouw Van Der Plas
D
mevrouw van Der Plas

Slide 11 - Quiz

Leestekens

Slide 12 - Diapositive

Welke leestekens
ken je al?

Slide 13 - Carte mentale

Waarom gebruiken we eigenlijk hoofdletters en leestekens?

Slide 14 - Question ouverte

Leestekens I

Een punt gebruik je bij gewone zinnen:


De winter begint op 21 december.
Het meisje rent door het bos.
Volgende week begint de vakantie.

Slide 15 - Diapositive

Leestekens II

Zet na een vraag een vraagteken.


Doe jij de deur even open?
Wil je ook wat drinken?
Hoe laat ben je vandaag vrij?

Slide 16 - Diapositive

Leestekens III

Geef met een uitroepteken je zin extra nadruk.


Pas op voor die auto!

Houd nog toch eens een keertje je mond!

Te gek! We gaan op vakantie naar Thailand!

Slide 17 - Diapositive

Leestekens IV
Wanneer gebruik je een komma?

1. tussen twee persoonsvormen: Als jij naar huis gaat, loop ik mee.
2. voor een verbindingswoord: want, maar, toch, doordat etc.

Slide 18 - Diapositive

Toepassen van de theorie
Geef antwoord op de vragen die hierna komen.

Slide 19 - Diapositive

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Stop daar onmiddellijk mee.
B
Stop daar onmiddellijk mee?
C
Stop daar onmiddellijk mee!

Slide 20 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Hoe laat wil je eten.
B
Hoe laat wil je eten?
C
Hoe laat wil je eten!

Slide 21 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Weet jij waar mijn bal is.
B
Weet jij waar mijn bal is?
C
Weet jij waar mijn bal is!

Slide 22 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Ik ga goed leren, want ik wil een goed cijfer.
B
Ik ga goed leren want ik wil een goed cijfer.
C
Ik ga goed leren want, ik wil een goed cijfer.

Slide 23 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd.
B
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd?
C
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd!

Slide 24 - Quiz

Evaluatie van de les

Heb je de lesdoelen ook behaald?

Je leert wanneer je een hoofdletter moet schrijven.

Je leert wanneer je een punt gebruikt.

Je leert wanneer je een uitroepteken gebruikt.

Je leert wanneer je een vraagteken gebruikt.

Je leert wanneer je een komma gebruikt


Slide 25 - Diapositive

Heb je de lesdoelen behaald?
A
Ja, ik heb alle doelen behaald.
B
Nee, ik heb nog niet alle lesdoelen behaald.
C
Nee, ik heb geen enkel lesdoel behaald.

Slide 26 - Quiz