T2 Poëzie

Poëzie
1 / 44
suivant
Slide 1: Carte mentale
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Poëzie

Slide 1 - Carte mentale

Lees je weleens gedichten?

Slide 2 - Sondage

Schrijf je weleens gedichten?

Slide 3 - Sondage

Wat gaan we de komende lessen doen?
  • Je leert wat gedichten zijn.
  • Je leert wanneer we iets een gedicht noemen.
  • Je leert wat emoties en gedichten met elkaar te maken hebben.
  • Je leert verschillende manieren waarop een dichter een gedicht kan   laten rijmen.
  • Je leert verschillende manieren waarop een dichter ritme in een   gedicht kan krijgen.
  • Je leert over Piet de Smeerpoets.
  • Je leert zelf een gedicht te schrijven in de stijl van Piet de   Smeerpoets.

Slide 4 - Diapositive

Wat is een gedicht?

Daar is geen makkelijk antwoord op, maar...

Alle gedichten samen,
de korte en de lange,
de droevige en de grappige,
de rijmende en de niet-rijmende,
de makkelijke en de absoluut onbegrijpelijke
- die allemaal samen noemen we poëzie.

Slide 5 - Diapositive

Wat zijn de kenmerken van een gedicht?

  1. vorm
  2. taal
  3. inhoud

Slide 6 - Diapositive

1. Vorm

In een gedicht zijn de regels (vaak) kort,
en ze breken
'zomaar'
af.
De zinnen beginnen steeds op een nieuwe regel.
Er staat veel     wit     om de zinnen heen.

In een verhaal lopen de zinnen keurig door tot de rand van de bladzijde, en dan gaan ze een regel lager weer door.

Slide 7 - Diapositive

2. Taal

Bij poëzie is taal heel belangrijk. Een dichter zoekt vaak heel lang naar precies het goede woord, of precies de goede volgorde van de woorden in een zin.

Natuurlijk is het niet zo dat een prozaschrijver (schrijver van verhalen) maar wat aanrommelt met zijn woorden, maar hij zal toch vooral letten op het verhaal dat hij vertelt, en iets minder op hóé hij het vertelt.

Slide 8 - Diapositive

3. Inhoud

Een gedicht gaat over andere dingen dan een verhaal.

In een verhaal heb je een begin, een midden en een eind.
In een gedicht heb je alleen het gedicht.

In een gedicht:
  • verwoordt de dichter een gevoel/emotie of gedachte
  • laat een dichter je op een andere manier naar iets kijken,   zodat jij er over nadenkt.
Een goed gedicht zet de hele wereld even stil.


Slide 9 - Diapositive

Hoog in het blauw
vliegt een roofvogel rond.
Kromsnavel ziet
elke spriet
op de grond.

Laag in het groen
knaagt een knijn aan een knop.
Knijn is zo dom!
Kijkt niet om -
kijkt niet op...
Dan wordt groen zwart,
zwart wordt rood, rood weer groen.
Haartjes, een veer...
Nee, niks meer
aan te doen.

Hans Kuyper

Slide 10 - Diapositive

Wat is er met het konijn gebeurd?

Slide 11 - Question ouverte

Op een zonnige dag in de zomer zat een konijn aan een lekker groen blaadje te knabbelen. Het smaakte hem zó goed, dat hij er helemaal niet meer op lette wat er boven hem gebeurde. En dat was niet erg slim, want hoog in de lucht draaide een havik zijn rondjes. Voordat het konijn er erg in had, dook de vogel op hem! Er gleed een donkere schaduw over het gras en twee scherpe klauwen boorden zich in de schouders van het 
zielige dier. Een paar druppels bloed vielen naar beneden, maar die verdwenen snel in de droge grond. Alleen aan de plukjes haar en de vogelveer die achterbleven, kon je nog zien dat er iets vreselijks gebeurd was.

Slide 12 - Diapositive

Welke vorm spreekt jou het meeste aan?
het gedicht over het konijn
het verhaal over het konijn

Slide 13 - Sondage

In gedichten is de klank en het ritme heel belangrijk en een dichter kan rijm gebruiken. Zeker als je een gedicht hardop voorleest, valt de klank of het rijm je eerder op.

Een dichter vertelt veel met weinig woorden. Daardoor heb je vaak meer tijd nodig, voordat je een gedicht begrijpt.

Een gedicht bestaat uit versregels die samen een strofe vormen. Je kunt een strofe vergelijken met een alinea: elke strofe heeft zijn eigen deelonderwerp.


Slide 14 - Diapositive

Hans Andreus

Slide 15 - Diapositive

Uit hoeveel strofen bestaat het gedicht ‘Je bent zo anders’?
A
14
B
5
C
4
D
1

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Vidéo

O sjo’n mond vol apparaten
isj een sjware sjtvaf voor mij,
ik ga sjlisjen bij het pvaten
en ik sjpuug er ook nog bij.

En mijn moed sjinkt in mijn sjchoenen,
want het isj sjo’n sjtom gevoel,
en wie sjal me sjo nog sjoenen
met sjulk sjtaaldraad in mijn sjmoel.

Sjtangen die te sjtevig sjitten,
daarvan sjlaap ik sjteeds sjo sjlecht,
sjie ik als ik sjlaap gebitten,
sjchoon en sjterk en sjuperrecht.






En dan sjchveeuwen sjtemmen: Sjtakker,
wat een sjcheve rommelsjooi
en dan sjchvik ik sjwetend wakker.

Maar ik word sjo mooi, sjo mooi!

Joke van Leeuwen




Beugelsj

Slide 18 - Diapositive

Waarmee speelt de dichter vooral in het gedicht 'Beugelsj'?
A
vorm
B
taal
C
inhoud

Slide 19 - Quiz

vol zakje chips

krrr krrr krrr krrr krrr
krrr krrr krrr krrr
krrr krrr krrr
krrr krrr
krrr

leeg zakje chips

Nicky van Tuinen (groep 5)






Zakje chips

Slide 20 - Diapositive

Waarmee speelt de dichter vooral in het gedicht 'Zakje chips'?
A
vorm
B
taal
C
inhoud

Slide 21 - Quiz

Ik had drie beestjes,
drie beestjes van steen.
Een vogeltje.
Een veulentje.
Een varkentje.

Ze zijn gevallen.
Ze braken stuk.
Ik heb ze gelijmd.
't Is bijna gelukt.







Ik heb drie beestjes,
drie beestjes van steen.
Een volentje.
Een veukentje.
Een vargeltje.

Joke van Leeuwen




Lijmen

Slide 22 - Diapositive

Waarmee speelt de dichter vooral in het gedicht 'Lijmen'?
A
vorm
B
taal
C
inhoud

Slide 23 - Quiz

Ikhe bverve lendeog en
Zez ien watz enie tmogen
Deene keermi n10 de,
and erekeer weermi n4
Jewor dter ge kvan
Neta lsd ewo orde nop ditpa pier

Lisanne van der Kaaden (groep 8)






Deo gen

Slide 24 - Diapositive

Waarmee speelt de dichter vooral in het gedicht 'Deo gen'?
A
vorm
B
taal
C
inhoud

Slide 25 - Quiz

Ik zat naast Sam.
Maar nu niet meer;
want Sam is dood.
Al ongeveer
een dag of tien.
Iets meer misschien -
die dinsdag was de laatste keer.

Hij kwam te laat,
zoals wel meer.
Toen ging hij dood.
De laatste keer dat ik hem zag
was ongeveer
een dag daarvoor, misschien iets meer.






Te laat
Nu zit ik naast de leegste
lege stoel die er bestaat.
Hij komt niet meer terug.
Niet meer.
Hij komt nooit meer
te laat.

Bette Westera






Slide 26 - Diapositive

Waarmee speelt de dichter vooral in het gedicht 'Te laat'?
A
vorm
B
taal
C
inhoud

Slide 27 - Quiz

Welk gevoel roept het gedicht 'Te laat' bij je op?

Slide 28 - Question ouverte

"Nu zit ik naast de leegste
lege stoel die er bestaat."

Wat bedoelt de dichter hiermee?

Slide 29 - Question ouverte

"Hij komt nooit meer
te laat."

Waarom laat de dichter de zin niet doorlopen op dezelfde regel?

Slide 30 - Question ouverte

Zijn eerste moeder heeft hij nooit gekend.
Ze heette Joyce, ze was opeens verdwenen.
En toen hij net aan Anja was gewend
werd papa weer verliefd. Toen kwam Irene.

Nu woont zijn vader met Chantal,
en hij dus ook. Nu gaan ze overleggen
hoe hij zijn nieuwe moeder noemen zal.
Hij zou zo graag eens mama willen zeggen...

Bette Westera






Mama

Slide 31 - Diapositive

Waarmee speelt de dichter vooral in het gedicht 'Mama?
A
vorm
B
taal
C
inhoud

Slide 32 - Quiz

Welk gevoel roept het gedicht 'Mama' bij je op?

Slide 33 - Question ouverte

"Nu woont zijn vader met Chantal,
en hij dus ook. Nu gaan ze overleggen
hoe hij zijn nieuwe moeder noemen zal.
Hij zou zo graag eens mama willen zeggen..."

Wat bedoelt de dichter met de laatste zin?

Slide 34 - Question ouverte

Wat gaan we de komende lessen doen?
  • Je leert verschillende manieren waarop een dichter een gedicht kan   laten rijmen.
     Rijm, eindrijm en rijmschema's (les 60)
  • Je leert verschillende manieren waarop een dichter ritme in een   gedicht kan krijgen.
     
    Ritme en metrum (les 68)
  • Je leert over Piet de Smeerpoets.
  • Je leert zelf een gedicht te schrijven in de stijl van Piet de   Smeerpoets.

Slide 35 - Diapositive

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 36 - Diapositive

Poëzie
Proza
gedichten
versjes
rijm
spelen met taal
verhalen
stripboek
zinnen lopen door tot het einde van de bladzijde
meer aandacht voor het verhaal dan voor hóé het geschreven is

Slide 37 - Question de remorquage

In alle gedichten zit rijm.
A
B

Slide 38 - Quiz

In een gedicht kan een dichter spelen met vorm en taal.
A
B

Slide 39 - Quiz

Bij een gedicht is het altijd meteen duidelijk waar het over gaat.
A
B

Slide 40 - Quiz

Een gedicht kan je aan het denken zetten.
A
B

Slide 41 - Quiz

Lees je weleens gedichten als je ze op straat tegenkomt of als je door je social media scrolt?

Slide 42 - Sondage

Ter afsluiting:
ben je al begonnen in je leesboek (of aan je film, serie, graphic novel of stripboek)?

Slide 43 - Sondage

Wat vond je van deze les?
010

Slide 44 - Sondage