Herhaling zinsontleding

Herhaling zinsontleding
Persoonsvorm (pv)
Onderwerp (ow)
Werkwoordelijk gezegde (wwg)
Lijdend voorwerp (lv)
Meewerkend voorwerp (mv)
Bijwoordelijke bepaling (bwb)

1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Herhaling zinsontleding
Persoonsvorm (pv)
Onderwerp (ow)
Werkwoordelijk gezegde (wwg)
Lijdend voorwerp (lv)
Meewerkend voorwerp (mv)
Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Slide 1 - Diapositive

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
Er zijn 3 manieren.

Slide 2 - Question ouverte

De persoonsvorm (pv)
  • Altijd een werkwoord.
  • Vormt zich naar de persoon waar het om gaat in de zin (=onderwerp). ik loop, hij loopt, wij lopen
  • Hoe vind je de pv?
  1. Verander de zin van tijd.
  2. Verander de zin van enkelvoud naar meervoud of andersom.
  3. Maak de zin vragend.

Slide 3 - Diapositive

Zoek de pv in de volgende zinnen:
1. Gisteren heb ik weer eens frietjes gegeten.

2. Mijn ouders zouden graag met elkaar een weekendje weg gaan.

3. Hij vindt het niet leuk om boeken te lezen. 

Slide 4 - Diapositive

Het onderwerp (ow)
Diegene/datgene waar de zin over gaat.
Hoe vind je het onderwerp?
  1. Verander de pv van ev naar mv of andersom. Zinsdeel dat mee moet veranderen, is het ow.
  2. Stel de vraag: Wie/wat + pv?

Slide 5 - Diapositive

Zoek het onderwerp in de volgende zinnen:
1. Gisteren heb ik weer eens frietjes gegeten.

2. Mijn ouders zouden graag met elkaar een weekendje weg gaan.

3. Hij vindt dat hij zijn toets goed gemaakt heeft. 

Slide 6 - Diapositive

Het werkwoordelijk gezegde (wwg)
  • Zegt wat het onderwerp DOET.
  • Alle werkwoorden in de zin, dus óók de pv.
  • Als de woorden 'aan het' of 'te' voor een ww staan, horen ze ook bij het wwg. 
  • Delen van een splitsbaar ww horen ook bij het wwg (Hij belt zijn moeder op.) 

Slide 7 - Diapositive

Zoek het werkwoordelijk gezegde in de volgende zinnen:
1. Gisteren heb ik weer eens frietjes gegeten.

2. Hij zou het liefst zijn hele leven vakantie willen vieren.

3. In het weekend is zij altijd hard aan het studeren. 

Slide 8 - Diapositive

Het lijdend voorwerp (lv)
  • De persoon die iets overkomt of het voorwerp dat iets ondergaat.
  • Stel de vraag: wie/wat + pv + ow + overige werkwoorden?
  • Let op: begint nooit met een voorzetsel!

Slide 9 - Diapositive

Zoek het lijdend voorwerp in de volgende zinnen:
1. Gisteren heb ik weer eens frietjes gegeten.

2. Hij zou het liefst zijn hele leven vakantie willen vieren.

3. Op het station stond een man te wachten. 

Slide 10 - Diapositive

Het meewerkend voorwerp (mv)
  • Geeft aan voor wie iets bestemd is.  
  • Komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met geven (sturen, overhandigen, lenen)  of vertellen (meedelen, uitleggen, zeggen)
  • Kan beginnen met 'aan' of 'voor', maar dit hoeft niet.
  • Zo vind je het mv: aan/voor wie + pv + ow + overige ww + lv?

Slide 11 - Diapositive

Zoek het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen:
1. Gisteren gaf mijn moeder mij een cadeautje voor mijn verjaardag. 

2. Hij vertelde aan zijn opa dat hij een 10 voor Nederlands had.

3. Wij hebben onze vakantievrienden een kaartje gestuurd.

Slide 12 - Diapositive

De bijwoordelijke bepaling (bwb)
  • Kan antwoord geven op de vragen: Hoe? Wanneer? Waar? Waarom?  Waarheen? Waarvandaan? Hoever? Hoelang? Met wie?
  • Ook woorden als: niet, soms, ook, wel, bovendien, absoluut, natuurlijk.
  • Zo vind je de bwb('en):
  1. Zoek pv, ow, wwg/nwg, lv, mv.
  2. De zinsdelen die dan nog overblijven zijn meestal een bwb.
Let op: niet elke zin heeft een bwb, maar een zin kan ook meerdere bwb'en hebben!

Slide 13 - Diapositive

Zoek de bijwoordelijke bepalingen in de volgende zinnen:
1. Gisteren gaf mijn moeder mij een cadeautje voor mijn verjaardag. 

2. In België worden geregeld projectielen uit de Tweede Wereldoorlog gevonden. 

3. Wij hebben onze vakantievrienden een kaartje gestuurd.

Slide 14 - Diapositive