Kapitel 7: der-Gruppe

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2,3

Herzlich Willkommen

Mittwoch, den 24. Februar

1. Wiederholung 1. und 4. Fall

2. Neu: der-Gruppe

3. Hausaufgaben

Lernziel: ik ken het verschil tussen de der- en ein-groep.

Programm für heute:

1e naamval

• Gebruik je voor het deel van de zin dat het onderwerp is.
• Der Lehrer gibt zu viel Hausaufgauben auf.

4e naamval

• Gebruik je voor het deel van de zin dat het lijdend voorwerp is.
• Meine Freunde finden den Lehrer zu streng.
  

Was haben wir schon gelernt?

Na de volgende voorzetsels moet je de vormen van de 4e naamval gebruiken:

Präpositionen:

Der- und ein-Gruppe:

Bij welk geslacht van het zelfstandig naamwoord hoeven we het stappenplan eigenlijk pas toe te passen?

Ist ... (het) Taschengeld (o) jetzt schon alle?

Hast du das Geschenk für ... (zijn) Mutter gekauft?

Nein, ... (mijn) Kassenzettel (m) habe ich nämlich nicht mehr gefunden.

De bezittelijke voornaamwoorden (mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr en Ihr) worden net als het lidwoord 'ein' vervoegd.
Deze woorden behoren tot de ein-Gruppe.

Er zijn echter ook woorden die hetzelfde als 'der' vervoegd worden. Deze woorden behoren tot de der-Gruppe.

Neu: der-Gruppe:

De woorden die bij de der-Gruppe horen zijn:
dies-                       deze/dit
jed-                          elke/iedere
manch-                  sommige
welch-                     welke
solch-                      zulke
all-                             alle

Der-Gruppe:

Wat gebeurt er met de woorden uit de der-Gruppe? Deze krijgen dezelfde uitgang als der/die/das:

Der-Gruppe: dies-, jed-, manch-, welch-, solch-, all-

Kies het juiste antwoord:
Ich habe (deze) .... Kinder nicht gesehen.

1. dieser
2. diesen
3. dieses
4. diese

Kies het juiste antwoord:
(Welk) .... Buch (o) hast du gelesen?

1. Welcher
2. Welchen
3. Welches
4. Welche

Kies het juiste antwoord:
(Elke) .... Frau trägt einen Rock.

1. Jeder
2. Jeden
3. Jedes
4. Jede

Kies het juiste antwoord:
(Deze) .... Mann arbeitet hier nicht mehr.

1. Dieser
2. Diesen
3. Dieses
4. Diese

Kies het juiste antwoord:
Sie hat (elke) ... Tisch saubergemacht.

1. jeder
2. jeden
3. jedes
4. jede

Belangrijke verschillen tussen de der-groep en de ein-groep?

Zorg er dus voor dat je weet welke woorden bij de ein-groep horen en welke woorden bij de der-groep horen.

Verschil der- en ein-Gruppe:

Let op de 1e naamval mannelijk en 1e en 4e naamval onzijdig!

Verschil der- en ein-Gruppe:

Machen: 4.3b

Zeit: 5  Minuten
Fertig: Aufgabe 4.4

Aufgabe 4.3b (AB S. 14 + 15)

1. Welcher

2. Dieser

3. Jedes - solche

4. welche

5. Manche

6. Welchen

7. Der

8. Alle - dieses

9. diesen

10. welchen

Aufgabe 4.3b - Antworten

Machen: 4.3c + 4.4 + 7.1

Lernen: naamvallen

Einen schönen Tag noch und bis Freitag!

Hausaufgaben