Kapitel 2 - Lektion 5

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Herzlich Willkommen zur  Deutschstunde!

Programm

1. Lernen Wörter Lektion 5

2. Grammatik  Wiederholung Modalverben

3. Neue grammatik

4. Selbständig arbeiten

Modalverben

können

dürfen

mögen

müssen

wissen

wollen

möchten

sollen

Wat waren ook al de drie regels? Schrijf op

Wat zijn de klinkerveranderingen?

Macht

1. Wir (können)........  nach Deutschland fahren.
   
2. Er (wollen) ........  nicht zur Party kommen.
   
3. Ich (müssen)......  Hausaufgaben machen.
   
4. (mögen) ...... du Eis?
   
5. Er (möchten)......... ein Cola bestellen.
   
6. Was (wissen) ........... er über Deutschland?
   
7. Du (sollen)....... Hausaufgaben machen.
   

Grammatik D: Werkwoorden 

met een vaste naamval

Als je de volgende werkwoorden in de zin gebruikt of ziet staan, krijg je twee keer een 1ste naamval.

sein, werden, bleiben

Voorbeeld:

• Sie sind der Lehrer von meinem Bruder.

voortzetsels 4 e

gegen

ohne

um

durch

für

naamval

tegen

zonder

om

door

voor

 Voorzetsels 3e naamval

aus

bei

mit

nach

seit

von

zu

uit

bij

met

na / naar

sinds

van

naar (personen)

Grammatik D: Werkwoorden 

met een vaste naamval

Als je de volgende werkwoorden in de zin gebruikt of ziet staan, krijg je twee keer een 1ste naamval.

sein, werden, bleiben

Voorbeeld:

• Sie sind der Lehrer von meinem Bruder.

Grammatik D: Werkwoorden 

met een 3e naamval

Grammatik D: Werkwoorden

 met een 4e naamval

welke naamval heeft de meeste werkwoorden die de naamval bepalen?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

De werkwoorden sein, bleiben, werden horen bij de .....

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval
4. geen naamval

De werkwoorden bitten, fragen en es gibt horen bij de ....

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval
4. geen naamval

Voor welke naamval zorgen deze werkwoorden: gefallen, gehören, gelingen, glauben, gratulieren

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Geef de naamval en de vertaling:
Es gibt [een] Problem (o).

1. ein (1)
2. eine (1)
3. einen (4)
4. ein (4)

Geef de naamval en de vertaling:
Ihr müsst (de) Bienen (mv) helfen.

1. 1e - die
2. 3e - den
3. 4e - die

Geef de naamval en de vertaling:
Diese Katze gehört (haar) Schwester.

1. 1e - ihre
2. 3e - ihrer
3. 4e - ihre

Geef de juiste wekwoordsvorm :
Hast du deinem Onkel schon zu seinem Geburtstag (gratulieren)?

Geef de juiste werkwoordsvorm:
Der Pulli (passen) mir nicht mehr.

Geef de naamval en de vertaling:
Er wird nächstes Jahr (mijn) Lehrer.

Geef de juiste vorm in de naamval:
Das Haus gehört [mijn] Mutter.

Geef de juiste vorm in de naamval:
Ich glaube (de) Mann nicht.

Geef de juiste vorm in de naamval:
Es gibt (een) Gemälde (o) in der Halle.

Machen

Aufgaben 1,2,7,8 9, 10, 11

Lektion 5