Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Quiz H6
Slide 1 - Diapositive
Kies de juiste pijlen om een voedselweb te maken
Slide 2 - Question de remorquage
Vul in het schema van het voedselweb de volgende organismen op de juiste plaats in (zie afbeelding).
muggenlarve
snoek
kikkervisje
waterkever
baars
algen
Slide 3 - Question de remorquage
Waar begint een voedselweb of keten mee?
A
vleeseters
B
planteneters
C
planten
Slide 4 - Quiz
Een juiste voedselketen is:
A
konijn-> havik-> vos
B
gras <- konijn <- vos
C
gras -> konijn -> havik -> vos
D
vos -> havik -> konijn ->gras
Slide 5 - Quiz
Van welke orde zijn vleeseters?
A
consumenten 1ste orde
B
consumenten 2e orde
Slide 6 - Quiz
Zie afbeelding; autotroof of heterotroof?
A
autotroof
B
heterotroof
Slide 7 - Quiz
Bamboe is (1) en een panda is (2)
A
(1) autotroof
(2) autotroof
B
(1) autotroof
(2) heterotroof
C
(1) heterotroof
(2) autotroof
D
(1) heterotroof
(2) heterotroof
Slide 8 - Quiz
Piramide van aantallen
Piramide van biomassa
Slide 9 - Question de remorquage
Wat is een ander woord voor milieu?
A
organismen
B
vervuiling
C
leefomgeving
Slide 10 - Quiz
Een 1e consument:
A
Wordt gegeten
B
Eet de plant en wordt dan gegeten
C
Staat aan de top van een voedselpiramide
Slide 11 - Quiz
In welk gedeelte van een voedselpiramide is de biomassa het grootst?
A
Producenten
B
Consumenten 1e orde
C
Consumenten 2e orde
D
Consumenten 3e orde
Slide 12 - Quiz
Wat staat er altijd onderaan de voedselpiramide? En wat bovenaan?
A
Onder: toppredator
Boven: consument
B
Onder: producent
Boven: toppredator
C
Onder: consument
Boven: producent
D
Onder: toppredator
Boven: producent
Slide 13 - Quiz
Wat bestuderen we in de ecologie?
A
In de ecologie bestuderen we alle relaties (betrekkingen) tussen organismen en hun milieu
B
In de ecologie bestuderen we een milieu
C
In de ecologie bestuderen we de invloeden die afkomstig zijn van de levende natuur
D
In de ecologie bestuderen we de wisselwerkingen binnen een populatie
Slide 14 - Quiz
Hoe lang is de langste voedselketen in dit voedselweb?
A
7 schakels lang
B
6 schakels lang
C
5 schakels lang
D
8 schakels lang
Slide 15 - Quiz
Biotisch of abiotisch? Bodem
A
biotisch
B
abiotisch
Slide 16 - Quiz
Biotisch of abiotisch? Wind
A
biotisch
B
abiotisch
Slide 17 - Quiz
Lieveheerstbeestje eet bladluis
A
BIOTISCH
B
ABIOTISCH
Slide 18 - Quiz
Lieveheerstbeestje weggejaagd door mieren
A
BIOTISCH
B
ABIOTISCH
Slide 19 - Quiz
Lieveheerstbeestje legt eieren
A
BIOTISCH
B
ABIOTISCH
Slide 20 - Quiz
Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatie groot is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn
Slide 21 - Quiz
Er zijn een aantal woorden weggehaald uit deze optimumkromme, plaats de juiste woorden op de juiste plek
temp
overlevingskans
optimum
maximum
biotisch
minimum
Slide 22 - Question de remorquage
Welk niveau van de ecologie wordt beschreven?
Op de Veluwe leven wilde zwijnen die zich onderling voortplanten. Samen vormen ze een
De populaties van de verschillende soorten op de Veluwe vormen een
De Veluwe is een voorbeeld van een
Een enkel organisme noem je een
levensgemeen-schap
individu
populatie
ecosysteem
Slide 23 - Question de remorquage
Tot welk niveau van de ecologie behoort een vijver?
Slide 24 - Question ouverte
Welke groep organismen staan altijd aan het begin van een voedselketen? Leg uit
Slide 25 - Question ouverte
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 26 - Quiz
Noteer een voedselketen bestaande uit vier schakels uit de informatie.
Slide 27 - Question ouverte
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 28 - Quiz
De stikstof die planten opnemen voor de stikstofkringloop komt uiteindelijk uit...
A
de lucht
B
dode resten van dieren
C
mineralen
D
plantaardige eiwitten
Slide 29 - Quiz
In de stikstofkringloop vindt in de grond een omzetting plaats van afval (dode resten van organismen) in (stikstof)mineralen. Welke organismen zorgen voor deze omzetting?
A
Planten
B
Dieren
C
Bacteriën en schimmels
Slide 30 - Quiz
Het is midden in de zomer en overal is het kurkdroog. Twee dassen vechten met elkaar om bij een poeltje water te kunnen drinken. Welke uitspraak hierover is juist?
A
Deze dassen zijn voor elkaar een abiotische factor.
B
Deze dassen zijn voor elkaar een biotische factor.
C
Deze dassen zijn voor elkaar een abiotische factor en een biotische factor.
Slide 31 - Quiz
In de Oosterschelde ligt een zandplaat die nu nog maar zelden droogvalt. De bodem van die zandplaat bevat meer schelpdieren dan voor de komst van de Oosterscheldedam. Het aantal algen en het aantal vogels hangen beide samen met de toename van het aantal schelpdieren.
Leg uit wat de invloed is van het aantal algen op het aantal schelpdieren
Slide 32 - Question ouverte
In Nederland groeien op veel akkers maisplanten. Die groeien onder gunstige omstandigheden snel en slaan dan veel reservestoffen op in de maiskolven. Dat maakt mais geschikt als veevoer. Onder bomen groeit mais minder goed dan als er geen bomen staan. Noteer een oorzaak voor het slechter groeien van maisplanten onder bomen.