Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 20 min
Éléments de cette leçon
Ecologie
Slide 1 - Carte mentale
Welk niveau van de ecologie wordt beschreven?
Op de Veluwe leven wilde zwijnen die zich onderling voortplanten. Samen vormen ze een
De populaties van de verschillende soorten op de Veluwe vormen een
De Veluwe is een voorbeeld van een
Een enkel organisme noem je een
levensgemeen-schap
individu
populatie
ecosysteem
Slide 2 - Question de remorquage
Tot welk niveau van de ecologie behoort een vijver?
Slide 3 - Question ouverte
Noteer een abiotische factor uit de informatie die invloed heeft op de overlevingskansen van organismen in het zeewater voor de kust van Zuid-Amerika.
Slide 4 - Question ouverte
Welke groep organismen staan altijd aan het begin van een voedselketen? Leg uit
Slide 5 - Question ouverte
Noteer een voedselketen bestaande uit vier schakels uit de informatie.
Slide 6 - Question ouverte
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 7 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 8 - Quiz
In de stikstofkringloop vindt in de grond een omzetting plaats van afval (dode resten van organismen) in (stikstof)mineralen. Welke organismen zorgen voor deze omzetting?
A
Planten
B
Dieren
C
Bacteriën en schimmels
Slide 9 - Quiz
De stikstof voor de stikstofkringloop komt uiteindelijk uit...
A
de lucht
B
dode resten van dieren
C
mineralen
D
plantaardige eiwitten
Slide 10 - Quiz
Bruine beren zijn alleseters die leven in berggebieden en dichte bossen, vaak bij rivieren. Tijgers zijn roofdieren die hun prooien besluipen. Zebra’s zijn graseters die leven op droge grasvlakten in Afrika. Geef voor elk dier aan of het een hoefganger, teenganger of zoolganger is.
Slide 11 - Question ouverte
In Nederland groeien op veel akkers maisplanten. Die groeien onder gunstige omstandigheden snel en slaan dan veel reservestoffen op in de maiskolven. Dat maakt mais geschikt als veevoer. Onder bomen groeit mais minder goed dan als er geen bomen staan. Noteer een oorzaak voor het slechter groeien van maisplanten onder bomen.
Slide 12 - Question ouverte
Het is midden in de zomer en overal is het kurkdroog. Twee dassen vechten met elkaar om bij een poeltje water te kunnen drinken. Welke uitspraak hierover is juist?
A
Deze dassen zijn voor elkaar een abiotische factor.
B
Deze dassen zijn voor elkaar een biotische factor.
C
Deze dassen zijn voor elkaar een abiotische factor en een biotische factor.
Slide 13 - Quiz
In de Oosterschelde ligt een zandplaat die nu nog maar zelden droogvalt. De bodem van die zandplaat bevat meer schelpdieren dan voor de komst van de Oosterscheldedam. Het aantal algen en het aantal vogels hangen beide samen met de toename van het aantal schelpdieren.
Leg uit wat de invloed is van het aantal algen op het aantal schelpdieren