3.8 bloedgroepen en bloedtransfusie

Wat gaan we doen?
Herhaling bloedstolling en immuniteit
Uitleg bloedgroepen en bloedtransfusie
Oefenen bloedgroepbepaling
Opdrachten maken

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Wat gaan we doen?
Herhaling bloedstolling en immuniteit
Uitleg bloedgroepen en bloedtransfusie
Oefenen bloedgroepbepaling
Opdrachten maken

Slide 1 - Diapositive

Hoe zat het ook alweer? Antigeen en Antistof
Antigeen en Antistof?

Slide 2 - Diapositive

Welke twee bestanddelen van bloed heb je nodig om bloed te laten stollen?
A
Bloedplaatjes en hemoglobine
B
Rode bloedcellen en fibrinogeen
C
Bloedplaatjes en fibrinogeen
D
Bloedplasma en fibrinogeen

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de genummerde delen in de afbeelding?
A
1 antistof 2 ziekteverwekker 3 antigeen
B
1 antigeen 2 ziekteverwekker 3 antistof
C
1 ziekteverwekker 2 antistof 3 antigeen
D
1 antigeen 2 antistof 3 ziekteverwekker

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Diapositive

Wat wordt er ingespoten als iemand wordt gevaccineerd?
A
Antistoffen
B
Antigenen
C
Antistoffen en antigenen
D
Antibiotica

Slide 6 - Quiz

Bloedgroepen en bloedtransfusies

Slide 7 - Diapositive

Lesdoel
Je kunt beschrijven waarin de bloedgroepen van elkaar verschillen.

Bepaalde typen witte bloedcellen maken antistoffen tegen ziekteverwekkers. In het bloedplasma kunnen ook antistoffen zitten tegen het bloed van een ander mens.

Slide 8 - Diapositive

Antigenen op de bloedcellen
Op je rode bloedcellen zitten antigenen, die noem je ook wel bloedfactoren.

Afhankelijk van welke antigenen er op je rode bloedcellen zitten heb je een bepaalde bloedgroep.



Slide 9 - Diapositive

Antistoffen in het bloed
Elke bloedgroep heeft de antistoffen in het bloed tegen de antigenen die er niet zijn. Dit is aangeboren.




Slide 10 - Diapositive

Bloedgroep A
Bloedgroep A heeft antigen A op zijn cellen liggen

in zijn bloed zit antistof B

Slide 11 - Diapositive

Bloedgroep B
Bloedgroep B heeft antigen B op zijn cellen liggen

in zijn bloed zit antistof A

Slide 12 - Diapositive

Bloedgroep AB
Bloedgroep AB heeft antigen A en B op zijn cellen liggen

in zijn bloed zit geen antistoffen

Slide 13 - Diapositive

Bloedgroep 0
Bloedgroep 0 heeft geen antigenen op zijn cellen liggen

in zijn bloed zit antistof A en B

Slide 14 - Diapositive

Bloedgroepen
Sleep naar de juiste plaats
Antistof A
Antistof B
Antistof A en antistof B
Geen antistoffen
Antigen A
Antigen B
Antigen A en antigen B
Geen antigenen

Slide 15 - Question de remorquage

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben de antigenen B
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 16 - Quiz

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben geen antistoffen
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Vidéo

Bloedtransfusie
Klontering moet je vermijden bij een bloedtransfusie.

De antistoffen uit het donorbloed spelen maar een verwaarloosbare rol, het gaat vooral mis door de antistoffen bij de ontvanger!




Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

Aan welke bloedgroep kan O geven
A
A
B
B
C
AB
D
Alle bloedgroepen

Slide 21 - Quiz

Iemand heeft bloedgroep AB.
Deze persoon kan donor zijn voor mensen met de bloedgroepen...
A
A
B
B
C
AB
D
0

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Diapositive

Klontering
Als je antiB en bloed met bloedcellen met antigeen B samenvoegt gaat het klonteren.


Het effect van de klontering 
kun je gebruiken om de
bloedgroep van iemand te bepalen.




Slide 24 - Diapositive

Klontering
A = linkerdruppel
B = rechterdruppel

Na toevoegen van anti-A of anti-B vind er wel of geen klontering plaats

Slide 25 - Diapositive

Klontering
P

A = geklonterd
B = niet geklonterd

Geeft aan bloedgroep
A

Slide 26 - Diapositive

Klontering
Q

A = niet geklonterd
B = geklonterd

Geeft aan bloedgroep
B

Slide 27 - Diapositive

Klontering
R

A = geklonterd
B = geklonterd

Geeft aan bloedgroep
AB

Slide 28 - Diapositive

Klontering
S

A = niet geklonterd
B = niet geklonterd

Geeft aan bloedgroep
O

Slide 29 - Diapositive

Ik heb onbekend bloed en ik voeg anti-A toe. Het bloed gaat klonteren.
Welke bloedgroep is het?
A
Dat weet je niet
B
B
C
AB
D
A

Slide 30 - Quiz

Bedenk of het bloed gaat klonteren
- Patient met bloedgroep A krijgt bloed van een donor met bloedgroep B
- Patient met bloedgroep AB krijgt bloed van een donor met bloedgroep B
- Patient met bloedgroep 0 krijgt bloed van een donor met bloedgroep A
- Patient met bloedgroep B krijgt bloed van een donor met bloedgroep 0
- Patient met bloedgroep A krijgt bloed van een donor met bloedgroep AB

Slide 31 - Diapositive

Welk woord hoort bij "bloedplaatjes"?
A
Zuurstof
B
Bloedstolling
C
Antistoffen
D
Hemoglobine

Slide 32 - Quiz