Grammatica ZD: Les 3 (wg of nwg)

Welkom!
Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
10:00
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen 
Aan het eind van deze les...

  • ... kun je het naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen. 



Slide 2 - Diapositive

Wat doet ze?
Wat is ze?
Gillen
Bang
Meisje
Bibberen
Alert
wegrennen

Slide 3 - Question de remorquage

WG vs. NG

Slide 4 - Diapositive

WG                                 NG
- DOE-zin
- Actie/handeling
- het ow DOET iets
- alleen maar werkwoorden 
- er kan een LV in staan 
- ZIJN-zin
- een vorm van zijn (KWW)
- Het ow IS iets
- bestaat uit werkwoorden én naamwoorden 
   --> eigenschap/kenmerk
         van het ond) 
- bevat nooit een LV

Slide 5 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is boos geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap aan het onderwerp.
Die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 6 - Diapositive

WG vs. NG
Je moet bij elke zin kiezen tussen een naamwoordelijk gezegde OF een werkwoordelijk gezegde. Ze zitten nooit allebei in de zin. 

Werkwoordelijk gezegde:
het onderwerp doet iets --> alle werkwoorden in de zin .
Naamwoordelijk gezegde:
het onderwerp is iets --> alle werkwoorden + naamwoorden (zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord)

Slide 7 - Diapositive

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Katrien is moe.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Ze heeft hard gewerkt.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij wil gaan slapen.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt Katrien slaapspecialist.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

De leerling is boos geworden.

Wat is de PV?
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 13 - Quiz

De leerling is boos geworden.

Wat is het OW?
A
De leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 14 - Quiz

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
A
doet iets!
B
nee, is iets!

Slide 15 - Quiz

De leerling is boos geworden.

Wat is het werkwoordelijk deel?

A
is
B
is boos
C
geworden
D
is geworden

Slide 16 - Quiz

De leerling is boos geworden.

Wat is het naamwoordelijk deel?
A
is boos
B
is boos geworden
C
boos
D
is geworden

Slide 17 - Quiz

Zelf aan de slag
Maak (online): Grammatica, §5 Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde, opdr.  1  t/m 5.


Ben je klaar?
1. Verder lezen in je leesboek.
2. Na overleg: HW ander vak afmaken.
3. Na overleg: toets ander vak leren.


Slide 18 - Diapositive

Einde van de les

Slide 19 - Diapositive