Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Lees de zinnen a t/m d. Was er een landbouwsamenleving (LB) of een landbouwstedelijke (LBS) samenleving?
a In de prehistorie ontstond de ... b In de oudheid was in de Griekse wereld en het Romeinse rijk een ... c In de tijd van monniken en ridders was in een groot deel van West-Europa een ... d In de tijd van steden en staten was er een ...
A
a= LB, b= LBS, c= LB, d= LBS
B
a= LBS, b= LBS, c= LB, d= LBS
C
a= LB, b= LB, c= LB, d= LBS
D
a= LB, b= LBS, c= LB, d= LB
Slide 2 - Quiz
Lees de vier zinnen over gilden in het tijdvak Steden & Staten. Welke uitspraak is juist en welke onjuist?
A Alle mensen in een gilde hadden hetzelfde beroep. B Ambachtslieden werkten samen in gilden. C Lidmaatschap van een gilde was niet verplicht. D Niet alle ambachten hadden een eigen gilde.
A
A= juist, B= juist, C= onjuist, D= onjuist
B
A= onjuist, B= juist, C= onjuist, D= onjuist
C
A= juist, B= onjuist, C= onjuist, D= onjuist
D
A= juist, B= juist, C= juist, D= onjuist
Slide 3 - Quiz
Sleep de kenmerken van de Gotische bouwstijl naar de linker kolom.
En sleep de kenmerken van de Romaanse bouwstijl naar de rechter kolom.
Gotische bouwstijl
Romaanse bouwstijl
Dikke muren
Grote ramen
Hoge muren met luchtbogen
Kleine ramen
Na 1200
Ronde bogen
Spitse bogen
Voor 1200
Slide 4 - Question de remorquage
Bekijk de bron.
A
Foto A is een Gotische bouwstijl en Foto B een Romaanse bouwstijl
B
Foto A is een Romaanse bouwstijl en Foto B is een Gotische bouwstijl
C
Foto A en B zijn beiden een Gotische bouwstijl
D
Foto A en B zijn beiden een Romaanse bouwstijl.
Slide 5 - Quiz
Lees onderstaande vier uitspraken:
1. De derde stand heette in Frankrijk het parlement. 2. De drie standen waren adel, monniken en burgers. 3. Het parlement was de vergadering van de drie standen in Engeland. 4. Tegenwoordig betekent het begrip parlement volksvertegenwoordiging.
Welke twee uitspraken zijn juist?
A
3 en 4
B
1 en 3
C
1 en 4
D
2 en 3
Slide 6 - Quiz
Lees de bron. Bij welke zin past de bron het beste?
A
Er ontstond meer antisemitisme.
B
Gelovigen konden ook hulp vragen van heiligen.
C
Mensen waren erg bezig met het hiernamaals.
D
Wie verdacht werd van ketterse ideeën, werd gearresteerd.
Slide 7 - Quiz
Zet de letters A t/m E in de juiste tijdsvolgorde (van vroeger naar later)
A De kruisvaarders veroveren Jeruzalem op de moslims. B De kruisvaarders worden door de Arabieren verdreven uit Jeruzalem. C De laatste kruisvaardersstaat valt. D De paus roept christenen op tot een kruistocht om Jeruzalem te heroveren. E Turkse moslims veroveren grote delen van het Oost-Romeinse rijk.
A
E, D, A, B, C
B
D, E, A, B, C
C
E, A, B, D, C
D
E, A, D, C, B
Slide 8 - Quiz
Over welk feit gaat de afbeelding?
A
De kruisvaarders veroveren Jeruzalem op de moslims.
B
De kruisvaarders worden door de Arabieren verdreven uit Jeruzalem.
C
De paus roept christenen op tot een kruistocht om Jeruzalem te heroveren.
D
Turkse moslims veroveren grote delen van het Oost-Romeinse rijk.
Bij A zie je een Gotische kerk en bij B een Romaanse kerk
B
Bij A zie je een Romaanse kerk en bij B een Gotische kerk
C
Bij A en B zie je beiden een Gotische kerk
D
Bij A en B zie je beiden een Romaanse kerk.
Slide 11 - Quiz
Welke zin over een gilde is juist?
A
Alle mensen in een gilde hadden hetzelfde beroep.
B
Lidmaatschap van een gilde was niet verplicht.
C
Niet alle ambachten hadden een eigen gilde.
D
Geen van de zinnen is juist.
Slide 12 - Quiz
Bestudeer de bron. In de tijd van steden en staten ontstond in Nederland een landbouw-stedelijke samenleving. Gaat de bron over een oorzaak of over een gevolg van die ontwikkeling?
A
een oorzaak
B
een gevolg
Slide 13 - Quiz
Bestudeer de bron. Het tijdvak 'tijdvak Steden & Staten' gaat over de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden. Het verhaal van Hendrika past hier goed bij, want:
A
ze werkte als dienstmeisje bij een rijke Amsterdamse burger.
B
in die tijd kwamen gevangenisstraffen weinig voor.
C
ze stal geld van haar baas om te kunnen vluchten.
D
geen van de genoemde zinnen is juist.
Slide 14 - Quiz
In het tijdvak 'Steden en Staten' heette de burgerij ook wel...
A
de eerste stand
B
de tweede stand
C
de derde stand
D
de vierde stand
Slide 15 - Quiz
Bestudeer de bron. Het tijdvak 'Steden & Staten' gaat over het begin van staatsvorming en centralisatie. Het verhaal van Jeanne d’Arc past hier goed bij, want:
A
in 1429 zag het er voor de Franse koning Karel II somber uit.
B
ze kreeg de bijnaam ‘de maagd van Orléans’.
C
ze zei dat God haar had opgedragen Frankrijk te bevrijden van de Engelsen.
D
geen van de genoemde zinnen is juist.
Slide 16 - Quiz
Lees de bron. Welke zin past het beste bij de bron?
A
De koning had macht over de paus.
B
De koning wilde graag bisschoppen in Duitsland benoemen.
C
De koning wilde graag leenheren die hun macht aan hun kinderen konden doorgeven.
Slide 17 - Quiz
Bekijk het plaatje. Welk kenmerkend aspect past het best bij het plaatje?
A
de opkomst van handel en het ontstaan van steden
B
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C
het begin van staatsvorming en centralisatie
D
de strijd tussen kerk en staat
Slide 18 - Quiz
Wat heeft Europa dankzij de kruistochten leren kennen?
A
het navigeren met een kompas en nieuwe producten, zoals suiker, katoen en papier
B
de boekdrukkunst en het rekenen met Romeinse cijfers
C
het navigeren met een kompas en de boekdrukkunst
D
het rekenen met Romeinse cijfers en het navigeren met een kompas
Slide 19 - Quiz
Vier uitspraken: 1 De middeleeuwse mensen waren gelovig en erg bezig met het leven na de dood. 2 Volgens de kerk zou bijna iedereen na zijn dood voorgoed in de hel terecht komen. 3 Kerken waren kleine, sombere gebouwen, waaraan weinig geld werd besteed. 4 Joden en ketters werden door de kerk gewantrouwd en vaak wreed vervolgd.
A
1= juist, 2= onjuist, 3= onjuist, 4- juist
B
1= onjuist, 2= onjuist, 3= onjuist, 4- juist
C
1= juist, 2= juist, 3= onjuist, 4- juist
D
1= juist, 2= onjuist, 3= juist, 4- juist
Slide 20 - Quiz
Hoe kon een middeleeuwse handelsnederzetting een echte stad worden?
A
door de koning te vragen om een burgemeester te benoemen
B
door stadsmuren te bouwen en zich onafhankelijk te verklaren
C
door stadsrechten te kopen van de heer van het gebied
D
door zich aan te sluiten bij een stedenbond, zoals de Hanze
Slide 21 - Quiz
Welke bewering over de bron is juist?
A
De bron laat een samenleving zien die grotendeels zelfvoorzienend is en waarin geld geen belangrijke rol (meer) speelt.
B
De bron past bij het kenmerkend aspect: de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
C
De bron is afkomstig uit de tweede helft van de 15e eeuw, en is dus gemaakt in de tijd van steden en staten.
D
geen van de genoemde beweringen is juist
Slide 22 - Quiz
Na het jaar 1000 veranderde de samenleving in West-Europa ingrijpend. Hoe kun je de verandering omschrijven?
A
Na 1000 ontstond er opnieuw een landbouwsamenleving.
B
Na 1000 ontstond er opnieuw een landbouwstedelijke samenleving.
C
Na 1000 ontstond er voor het eerst een industriële samenleving.
D
Na 1000 ontstond er voor het eerst een landbouwstedelijke samenleving.
Slide 23 - Quiz
Welke bewering over de investituurstrijd is juist?
A
De investituurstrijd begon toen de Duitse koning wilde scheiden van zijn vrouw en de paus geen toestemming gaf.
B
De investituurstrijd ging over de vraag wie de Duitse bisschoppen mocht benoemen: de paus of de Duitse koning.
C
De investituurstrijd werd gewonnen door de Duitse koning, die de steun had van de machtige Duitse keurvorsten.
D
De investituurstrijd had tot gevolg dat Duitsland een eenheidsstaat werd, met een machtige koning aan het hoofd.
Slide 24 - Quiz
Lees onderstaande vier feiten: 1. De bevolking groeide; 2. Landbouwgronden werden uitgebreid; 3. Landbouwmethodes werden verbeterd; 4. Meer landbouwproducten werden verkocht.
Feit 4 is een oorzaak van....
A
1.
B
2.
C
3.
Slide 25 - Quiz
Lees onderstaande drie zinnen. Kies steeds het juiste woord:
1. Burgers kochten stadsrechten van een heer / rechter. 2. Hierdoor regelden ze meer / minder voor hun bestuur en rechtspraak. 3. Vorsten werden meer / minder afhankelijk van steden.
A
1. heer, 2. meer, 3. meer
B
1. rechter, 2. meer, 3. meer
C
1. heer, 2. minder, 3. meer
D
1. heer, 2. meer, 3. minder
Slide 26 - Quiz
Lees onderstaande drie zinnen. Kies steeds het juiste woord:
In het tijdvak 'Steden & Staten': 1. kreeg de Duitse vorst zijn leenmannen meer / minder onder controle. 2. kreeg de Franse vorst zijn leenmannen meer / minder onder controle. 3. kreeg de Engelse vorst zijn leenmannen meer / minder onder controle. 4. kreeg de Bourgondische hertog meer / minder gewesten onder zijn heerschappij.
A
1. minder, 2. meer, 3. meer, 4. meer
B
1. meer, 2. meer, 3. meer, 4. meer
C
1. minder, 2. minder, 3. meer, 4. meer
D
1. minder, 2. meer, 3. minder, 4. minder
Slide 27 - Quiz
Hoe werd in het tijdvak 'Steden & Staten' de kerkelijke rechtbank ook wel genoemd? (schrijffouten worden niet meegerekend)
Slide 28 - Question ouverte
Zijn de onderstaande vijf uitspraken juist of onjuist?
1. Aan de kerken kon je zien of een stad rijk en gelovig was; 2. Door het geloof in heiligen verloor de kerk veel macht; 3. Door het geloof in het leven na de dood werd de kerk machtiger; 4. Door het sterke geloof van christenen werden joden en heksen meer vervolgd; 5. Na de investituurstrijd mochten koningen weer bisschoppen benoemen.
A
1 juist, 2 onjuist, 3 juist, 4 juist, 5 juist
B
1 onjuist, 2 onjuist, 3 juist, 4 juist, 5 onjuist
C
1 juist, 2 juist, 3 juist, 4 juist, 5 juist
D
1 juist, 2 onjuist, 3 onjuist, 4 onjuist, 5 juist
Slide 29 - Quiz
Bekijk de bron. Welke heilige stad zie je in de bron?
(typfouten worden niet meegerekend)
Slide 30 - Question ouverte
Welk kenmerkend aspect past het beste bij de bron?
A
de opkomst van handel en het ontstaan van steden
B
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C
het begin van staatsvorming en centralisatie
D
de strijd tussen kerk en staat
Slide 31 - Quiz
In welke stijl is deze kerk gebouwd?
Leg je antwoord uit met een bronelement.
Slide 32 - Question ouverte
Bestudeer eerst de bron.
Welke conclusie kun je trekken uit de bron?
A
het mirakel echt was gebeurd.
B
mensen in 1518 geloofden dat het mirakel echt was gebeurd in 1345.
C
veel katholieken in 1518 op bedevaart gingen naar Amsterdam.
Slide 33 - Quiz
Lees eerst de bron, een onderdeel van het boek van ontdekkingsreiziger Marco Polo.
Stel, je doet onderzoek naar China omstreeks 1300.
Is het boek van Marco Polo dan een bruikbare en betrouwbare bron?
A
Het boek is geen bruikbare bron, want Marco Polo was in een heel andere periode in China.
B
Het boek is een betrouwbare bron, want Marco Polo is zelf in China geweest.
C
Het boek is geen betrouwbare bron, want Marco Polo heeft zijn belevenissen niet zelf opgeschreven.
Slide 34 - Quiz
De kaart is een bruikbare bron als je wilt weten ... 1 ... welke plaatsen zowel door Marco Polo als door Ibn Battuta zijn bezocht. 2 ... of Ibn Battuta en Marco Polo elkaar bij hun reizen ooit ontmoet hebben. 3 ... waar Xanadu lag (de hoofdstad van de Mongoolse keizer van China). 4 ... via welke route Marco Polo en zijn vader en oom zijn teruggereisd naar Venetië.
A
1. juist, 2. onjuist, 3. juist, 4. juist
B
1. juist, 2. juist, 3. juist, 4. juist
C
1. juist, 2. onjuist, 3. onjuist, 4. juist
D
1. juist, 2. onjuist, 3. juist, 4. onjuist
Slide 35 - Quiz
Deze opdracht gaat over de Europese interesse voor het werelddeel Azië. Kies het juiste antwoord.
In de tijd van steden en staten kregen Europeanen belangstelling voor Azië. Waardoor werd die belangstelling gestimuleerd?
A
door berichten van missionarissen en door de bloeiende handel
B
door de kruistochten en door de berichten van missionarissen
C
door de kruistochten en door de opbloeiende handel
D
door diplomatieke missies en door de opbloeiende handel
Slide 36 - Quiz
Deze opdracht gaat over de oproep van paus Urbanus II in 1095, die leidde tot de eerste kruistocht.
Wat was de aanleiding voor de oproep van de paus in 1095?
A
De Byzantijnse keizer had de paus om steun gevraagd in de strijd tegen de Turken.
B
De heilige stad Jeruzalem was in handen gevallen van de Egyptische sultan Saladin.
C
Franse ridders hadden bij Poitiers een zware nederlaag toegebracht aan een islamitisch leger.
D
In het Midden-Oosten was opnieuw oorlog uitgebroken tussen de soennieten en de sjiieten.
Slide 37 - Quiz
Kies steeds het goede antwoord: 1. Stadsbewoners kregen stadsrechten van hun vorst / vroedschap. 2. Dit leverde meer / minder vrijheid op. 3. Hierdoor gingen ze meer / minder in hun stad regelen. 4. In ruil hiervoor vochten ze met / tegen hun vorst. 5. De vorst trok ten strijde tegen / met de lagere adel. 6. Lagere adel kreeg hierdoor meer / minder macht.
A
1 vorst, 2 meer , 3 meer,
4 met , 5 tegen, 6 minder
1 vorst, 2 meer , 3 minder,
4 tegen , 5 tegen, 6 meer
D
1 vorst, 2 meer , 3 meer,
4 met , 5 met, 6 meer
Slide 38 - Quiz
Deze vraag gaat over 'de macht van vorsten'.
1. De Duitse keizer verloor de strijd om de investituur met de paus (zie plaatje). 2. De Duitse keizer werd gekozen door keurvorsten. 3. De Duitse keizer werd minder machtig. 4. De paus benoemde de bisschoppen. 5. Het Duitse rijk bestond uit zelfstandige staatje. Welke uitspraak is juist?
A
Feit 1 is een gevolg van feit 4
B
Feit 2 is een gevolg van feit 3
C
Feit 3 is een oorzaak van feit 4
D
Feit 5 is een oorzaak van feit 3.
Slide 39 - Quiz
Deze vraag gaat over 'de macht van de vorsten'.
Welke uitspraak is juist?
A
Ambtenaren en militairen zorgden voor de mislukking van de centralisatie.
B
In 1500 overlegden koningen alleen nog met de twee standen over geld.
C
Veel edelen werden machtiger door de politiek van centralisatie van vorsten in hun gebieden.
D
De Franse, Bourgondische en Engelse vorsten werden machtiger dat de Duitse keizer.
Slide 40 - Quiz
Deze vraag gaat over 'de machtige kerk'. Zijn de volgende uitspraken juist of juist?
1. De inquisitie reisde door verschillende landen. 2. Door de pest ontstonden pogroms. 3. Door het antisemitisme ontstonden jodengetto's. 4. Door het geloof in heiligen nam hekserij (zie plaatje) toe.
A
1. juist, 2. juist, 3. juist, 4. onjuist
B
1. onjuist, 2. juist, 3. juist, 4. onjuist
C
1. juist, 2. onjuist, 3. juist, 4. onjuist
D
1. juist, 2. juist, 3. onjuist, 4. juist
Slide 41 - Quiz
Bestudeer eerst de bron. 1. De IJssel werd minder goed bevaarbaar. 2. De Waal en de Lek werden beter bevaarbaar. 3. Steden in Overijssel en Gelderland dreven minder handel vanaf de 15 eeuw. 4. Steden in Holland en Zeeland dreven meer handel vanaf de 15e eeuw. 5. Steden in Holland en Zeeland lager dichter bij de zee.
Welke zin is ONJUIST?
A
Feit 3 is een gevolg van feit 1
B
Feit 3 is een gevolg van feit 2
C
Feit 4 is een oorzaak van feit 5
D
Alle genoemde antwoorden zijn onjuist
Slide 42 - Quiz
Deze vraag gaat over 'zelfstandige burgers'
Bestudeer eerst de bron.
Welke zin is juist?
Uit de bron blijk dat....
A
ook vrouwen in de schutterij zaten.
B
schutterijen trots waren op hun stad.
C
steden hun landsheer militaire steun gaven.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 43 - Quiz
Op het plaatje hiernaast zie je twee dieren, namelijk een vlo en een rat.
In tijdvak 4 'steden & staten' spelen deze twee dieren een belangrijke rol bij een grote gebeurtenis.
Welke gebeurtenis?
Slide 44 - Question ouverte
In de Late Middeleeuwen was de samenleving verdeeld in een standenmaatshappij. Sleep de drie standen naar de juiste plek in de afbeelding:
Eerste stand
Tweede stand
Derde stand
Slide 45 - Question de remorquage
Bekijk hiernaast eerst het plaatje. Op dit plaatje zie je een soort verbond tussen Duitse en Noord-Europese handelssteden van de 13e tot de 18e eeuw. Door samen te werken in een verbond probeerden deze 200 steden (waaronder Zwolle, Deventer en Kampen) hun handel te beschermen en uit te breiden. Hoe wordt dit verbond ook wel genoemd?
Slide 46 - Question ouverte
Bekijk hiernaast een printscreen van de Wikikids-site. Je ziet een aantal rode kruisjes. Op deze rode kruisjes moet steeds hetzelfde woord staan.
Welk woord?
Slide 47 - Question ouverte
Bekijk hiernaast een printscreen van de Wikikids-site. Je ziet een aantal groene kruisjes. Op deze groene kruisjes moet steeds hetzelfde woord staan.
Welk woord?
Slide 48 - Question ouverte
Hoe heet het 19-jarige Franse boerenmeisje die nog steeds als nationale heldin en Heilige wordt gezien en waar vele standbeelden in grote Franse steden van zijn te vinden, omdat zij een belangrijke rol speelde in de Honderdjarige-oorlog en uiteindelijk vanwege hekserij op de brandstapel kwam? (je mag best een typfout maken!)
Slide 49 - Question ouverte
Bekijk het plaatje hiernaast over een gegeven les. De tekst gaat over het Duitse Rijk (het Heilige Roomse Rijk) tijdens de Late Middeleeuwen.
Welk woord hoort bij het gele kruisje te staan?
Slide 50 - Question ouverte
Maak de zin af: "In de Late Middeleeuwen was er een 100-jarige-oorlog tussen....