10 voor taal

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 5 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Voorspeller: Wie gaat 
dit winnen?

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Wat is een 'Mama appelsap'?
A
een beker appelsap
B
een mondegreen
C
een liedje
D
Een songtekst waar het woord appelsap in voorkomt.

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Diapositive

Hans ................ (krabben) de ruiten van zijn auto.
A
krabde
B
krabte
C
krieb
D
krapte

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Diapositive

Het werkwoord 'verlaten' is een
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Diapositive

Voer hier je oplossing van de rebus in:

Slide 10 - Question ouverte

Slide 11 - Diapositive

Hoe spel je dit ZN wél (als we het hebben over een fysieke aanval op een tegenstander om de bal te bemachtigen)?
A
tekkel
B
teckel
C
teckle
D
tackle

Slide 12 - Quiz

albe
mijter
staf 

Slide 13 - Question de remorquage

Op dit getal onder de
30 rijmt niks.
timer
0:12

Slide 14 - Question ouverte

0

Slide 15 - Vidéo

Welk woord past er tussen?
(stoep.................................pak)
A
tegel
B
rand
C
markering
D
krijt

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Vidéo

Wat past ertussen?
(stoel...............................................laken)
A
bed
B
poot
C
hoes
D
bekleding

Slide 18 - Quiz

Klopt 
dit?

Ja?
of
nee?

Slide 19 - Diapositive

Klopt dit?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

De beamer zeg: "ja klopt". Hoe spreek je het werkwoord uit waar ze in deze cartoon op doelen?
A
"biemeren"
B
"biemen"
C
"be-amen"
D
"bee-aamen"

Slide 22 - Quiz

Welk spreekwoord wordt hier uitgebeeld?

Slide 23 - Diapositive

Wat betekent dit spreekwoord?
A
Lekker losgaan.
B
Hij zit als een muis in de val. (In de val zitten.)
C
Samen iets maken voor de ander.
D
Zonder toezicht doen waar je zin in hebt.

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Vidéo

(Maak de zin af)
"dat..............................................................."
A
dat smaakt, ja echt, zo heerlijk, in de zonneschijn!
B
zijn van die momenten, wat is het leven fijn!
C
geeft een lekker feestgevoel, wat is het leven fijn!
D
maakt me vrij als een dolfijn!

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Vidéo