Present continuous

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Wat weet je nog? Geef zo veel mogelijk informatie over de PRESENT SIMPLE!

THE SHIT RULE

Het werkwoord krijgt een -s

Work -> works

empty -> empties

Do not use the shit rule

Use the shit rule

I

You

He

She

It

They

We

Do not use the shit rule

Use the shit rule

The dog

My father

Sam and Nina

Our best friends

John

The house

Your parents

Present Continuous

Present continuous

Wanneer?

Wanneer gebruik je de present continuous?

1. Als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurd
2. Als iets in de toekomst gebeurd
3. Als iets nu aan de gang is.
4. Als iets in het verleden gebeurd.

We_____ _______to our teacher right now.

1. are listen
2. is listening
3. are listening
4. is listen

Wat is het verschil tussen de PRESENT SIMPLE en de PRESENT CONTINUOUS?

Present continuous 

Gebruik:

• iets is nu aan de gang
• iemand is nu iets aan het doen

I am explaining the present continuous.  

You are taking notes.  

She is listening to the teacher.  

Present continuous 

Vorm:

1. vorm van 'to be': am / are / is

2. werkwoord

3. + -ing

I am doing the dishes right now.

My parents are watching TV.

Verkorte vorm: I'm doing / She's listening / We're watching

Present continuous 

Spellingsregels:

• Eindigt het werkwoord op een -e, dan valt de -e weg

(to have)     I am having lunch.

(to give)   He is giving us homework.

• Werkwoord van 1 lettergreep met een korte klinker (a, e, i, o, u), verdubbel dan de medeklinker

(to put)     We are putting sugar in his tea.

(to run)   She is running a marathon.

Present Continuous Quiz

Select the right answer to make a correct "Present Continuous" sentence.

You're the reason why I .... in the mirror,
.... in the shower.

present continuous-1

Listen and fill in the gaps:
'Cause today I swear I ... anything.

present continuous-2

Listen and fill in the gaps:
... and so are you.

present continuous-3

Use the present continuous

I ....................  ( wear) a sweater.

He  ...............  ( go) to the concert.

We ................  (swim) now.

We ..................  (play) hockey.

I .................     (sing) a song.

She ............  (have) fun.

 He ..............   ( eat) an apple.

Maak twee goedlopende zinnen.
1x met de PRESENT SIMPLE en
1x met de PRESENT CONTINUOUS

Is er iets wat je nu nog steeds niet snapt? Geef concreet aan wat!